e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bundel groenten bussel: bysəl (Oostham) samengebonden groente [ZND 22 (1936)] III-2-3
bunzing fis: fes (Oostham), fis (Oostham) bunzing [ZND 01u (1924)], [ZND 48 (1954)] III-4-2
buskruit poeder: poͅjeͅr (Oostham) buskruit [ZND 22 (1936)] III-3-1
bussel kort stro bussel: bøsǝl (Oostham) Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28] I-4
bussel uitgedorst stro bussel: bøsǝl (Oostham), geleg: gǝlɛx (Oostham), schoof: sxuǝf (Oostham) Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat] I-4
buurman gebuur: göbyr (Oostham) buurman [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurt gebuur: hēͅ woont in dö göby(3)̄r (Oostham) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten uchteren: ychtöreͅn (Oostham) Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw buurvrouwmens: by(3)̄rvreͅmmeͅs (Oostham) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
castreren snijden: snē̜ǝn (Oostham, ... ) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-12, I-9