21118 |
bundel groenten |
bussel:
bysəl (K315p Oostham)
|
samengebonden groente [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
24459 |
bunzing |
fis:
fes (K315p Oostham),
fis (K315p Oostham)
|
bunzing [ZND 01u (1924)], [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
21303 |
buskruit |
poeder:
poͅjeͅr (K315p Oostham)
|
buskruit [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33131 |
bussel kort stro |
bussel:
bøsǝl (K315p Oostham)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bussel:
bøsǝl (K315p Oostham),
geleg:
gǝlɛx (K315p Oostham),
schoof:
sxuǝf (K315p Oostham)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
gebuur:
göbyr (K315p Oostham)
|
buurman [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
gebuur:
hēͅ woont in dö göby(3)̄r (K315p Oostham)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
uchteren:
ychtöreͅn (K315p Oostham)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
buurvrouwmens:
by(3)̄rvreͅmmeͅs (K315p Oostham)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33749 |
castreren |
snijden:
snē̜ǝn (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|