e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halm, stengel van de graanplant aar: [aar] (Oostham), halm: hālǝm (Oostham), spier: spīr (Oostham) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals décolleté: dēkǫltē (Oostham), halsuitsnee: halsuitsnee (Oostham) Hals van een kledingstuk. [N 62, 31a; MW] II-7
hals [wld ii.7, p.86] dcollet (fr.): decoltee (Oostham), halsuitsnede: halsuitsnee (Oostham) Hoe noemt U: de hals van een kledingstuk (hals, nek?) [N 62 (1973)] III-1-3
halsketting ketting: gaad, en gaave ketting (Oostham) goud, een gouden ketting [ZND 01u (1924)] III-1-3
halster stalhalchter: stalhęlǝxtǝr (Oostham) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] I-10
ham, hesp hesp: heͅsp (Oostham), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  hesp (Oostham), verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m  hesp (Oostham), schouder: sxāvərs (Oostham) ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 01u (1924)], [ZND 24 (1937)] III-2-3
hand hand: hand (Oostham) ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)] III-1-1
handkar stootkar: stuǝtkār (Oostham) Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.] I-13
handschoen handschoen: en handschoen - e paor handschoenen (Oostham), want: en poar wanten (Oostham), want (Oostham) een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - een paar handschoenen [ZND 01u (1924)] III-1-3
handvat aan de ploegstaart hand: hãnt (Oostham) De staart van een voetploeg, een radploeg en de zgn. losse karploeg is voorzien van of eindigt in een handvat, dat de ploeger stevig vasthoudt om te bereiken dat de ploeg de voor goed afsnijdt en niet uit de voor schiet. Aan dat handvat trekt hij de ploeg aan het einde van iedere voor om en houdt hij de (achter)ploeg vast wanneer deze in de sleepstand over de wendakker getrokken wordt. De latere vaste karploegen hebben van achteren ook een handvat. Maar omdat dergelijke ploegen niet echt bestuurd hoeven te worden, is dit handvat vooral dienstig bij het keren en het op nieuw inzetten van de ploeg. [N 11, 31.I.k; N 11A, 84i; JG 1a + 1b; monogr.] I-1