19791 |
kaars |
kaars:
ke̝ͅs (K315p Oostham)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
kaaëten (K315p Oostham),
kaartspelen:
koͅ.ɛt spe.i͂ən (K315p Oostham)
|
kaarten [RND] || Kaarten. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22759 |
kaarten (ww.)? |
tuisen:
tĕŭssen (K315p Oostham),
tøssən (K315p Oostham)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuisschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kéés (K315p Oostham)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
22622 |
kaatsen |
ballen:
baḷn (K315p Oostham),
ketsen:
kaatsen (uitgesproken ketsen) met den bal tegen den muur
ketsen (K315p Oostham)
|
kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
20628 |
kabeljauw |
kabeljauw:
kabeljāā (K315p Oostham)
|
kabeljauw [Willems (1885)]
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
kabouter:
nen kabouter (K315p Oostham),
nö kabūtĕr (K315p Oostham)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stōf (K315p Oostham, ...
K315p Oostham,
K315p Oostham)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
31566 |
kachelzwartsel |
potlood:
pǫtluǝt (K315p Oostham)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
22227 |
kaf |
kaf:
kaf (K315p Oostham)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|