20434 |
begrafenismaal |
maaltijd:
naaste familie
moaltied (L216a Oostrum)
|
Is in uw omgeving het begrafenismaal bekend? Zoo ja, hoe noemt men het (groevenmaal, lijkmaal, grafmaal, uitigst, enz.)? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begrave (L216a Oostrum)
|
begraven
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begriepe (L216a Oostrum),
verstaan:
verstaon (L216a Oostrum)
|
begrijpen || begrijpen, beseffen
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
belul:
belul (L216a Oostrum),
bezei:
bezeej (L216a Oostrum)
|
benul, notie || verstand, begrip
III-1-4
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (L216a Oostrum)
|
De beitels die door de smid worden gebruikt zijn in het algemeen uit één stuk metaal vervaardigd, en hebben niet, zoals de beitels van de timmerman, klompenmaker, kuiper, etc., een hecht van hout of kunststof. Al naar gelang van de werkzaamheden, verschilt ook de vorm van de beitel. Beitels worden onder meer gebruikt voor het weghakken van bramen en lasslakken, voor het doorhakken van bouten, voor het splijten en doorhakken van metaalplaat en voor het aanbrengen van groeven in metaal. De smid kent ook beitels aan een steel; zij worden vooral gebruikt wanneer gloeiende voorwerpen moeten worden bewerkt. Zie ook de volgende lemmata. [N 33, 109]
II-11
|
24301 |
bek |
muil:
moel (L216a Oostrum)
|
muil, bek
III-4-2
|
31451 |
bektang, buigtang |
bektang:
bɛktaŋ (L216a Oostrum),
buigtang:
bȳǝxtaŋ (L216a Oostrum),
kraaienbek:
krē̜jǝn˱bɛk (L216a Oostrum
[(tangetje met ronde bekken)]
)
|
In het algemeen een tang met platte, halfronde en/of spitse bekken waarmee men metaaldraad of -plaat kan vastklemmen en buigen. De benen van deze tang zijn doorgaans gebogen. Zie ook afb. 147. De zegsman uit Q 9 vermeldt dat de kraaienbek werd gebruikt om de ijzerdraadjes te buigen die werden gebruikt voor rozenkransen. Vergelijk de woordtypen rozenkranstang (Q 113, Q 121c) en nostertangetje (Q 99*). [N 33, 165; N 33, 171a-b; N 33, 181; N 64, 47c; L B2, 228; monogr.]
II-11
|
31690 |
benedenstuk van de boom |
konteinde:
kōnt˱ē̜nt (L216a Oostrum)
|
Zie ook afb. 1a. [N 50, 7a; N 75, 86c; monogr.]
II-12
|
19287 |
benieuwen |
s nieuws zijn:
’s neejs (L216a Oostrum)
|
benieuwd, nieuwsgierig
III-1-4
|
25054 |
bepaalde hoeveelheid |
bonk:
boonk (L216a Oostrum),
kwak:
(verkleinwoord: kwekske; meervoud: kwek).
kwák (L216a Oostrum),
smoek (geld):
(erfwoord - geërfd van onze grondtaal, het Nederrijns).
smoek (L216a Oostrum),
(verkleinwoord: smuukske; meervoud: smuuk).
smoek (L216a Oostrum)
|
bepaalde hoeveelheid || bepaalde hoeveelheid (geld)
III-4-4
|