e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorworm oorworm: oeërwörm (Oostrum) oorworm III-4-2
oostindische kers lopertje: luuëperke (Oostrum, ... ) Oostindische kers I-7, III-2-1
op kraambezoek gaan kindje kijken: kiēndje kiēke (Oostrum), kindjeskoffie: kiēndjeskoffie (Oostrum), kraambezoek: kraombezuūk (Oostrum) feestelijke koffietafel na de geboorte van een kind || kraambezoek || nà de geboorte buurkinderen ontvangen en trakteren III-2-2
opgebaard zijn boven aarde staan: bovven aerd staon (Oostrum) bovenaarde staan (van dode) III-2-2
opgewarmde koffie schuddekul: schuddekul (Oostrum) opgewarmde of slappe koffie, die de naam koffie niet verdient III-2-3
ophaler ophaler: ǫphālǝr (Oostrum) Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b] II-11
ophitsen stoken: steuke (Oostrum) stoken, opruien, aanzetten tot III-1-4
opklaren opklaren: òpklaore (Oostrum) opklaren III-4-4
opleppen opleppen: oplɛpǝ (Oostrum) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opruimer, ruimijzer, handspitsboor ruimer: rȳmǝr (Oostrum), spitsboor: spets˱bōr (Oostrum) In het algemeen een werktuig om geboorde gaten ruimer te maken of te zuiveren. Er bestaan verschillende uitvoeringen van het ruimijzer. Vaak is het uitgevoerd als een lange, priemvormige, piramidale staaf van gehard staal. De doorsnede van het werktuig is dan meestal vijfhoekig, maar er bestaan ook kortere, kegelvomige ruimijzers waarin verschillende, naar de top toe lopende groeven gevijld zijn, die een snijdend effect veroorzaken. De opruimer kan in de boormachine worden gespannen met of de hand worden gedraaid. In het laatste geval wordt het werktuig dan soms geplaatst in een wringijzer, een staaf met in het midden een vierkant, verstelbaar gat. Zie ook afb. 131. [N 33, 136; N 33, 144; N 33, 163; N 33, 337; N 64, 64; N 66, 17f; monogr.] II-11