e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijp doorroker: pijp met een geglazuurde kop waarop langzaam door verwarming, een figuur of spreuk zichtbaar wordt  durroeëker (Oostrum), neuswarmer: neuswaermer (Oostrum), pijp: Smokte gaer n pi‰p Dén lummel kriegt nog n zwaor pi‰pte roeëke De laeste pi‰p gesmókt hebbe: doodgaan Ik zie vandaag gén pi‰p tebák werd: ik ben vandaag helemaal niet fit Nòw göt mij de pi‰p uut: Nu snap ik er niets meer van Zien pi‰p in de tés halde: zn beurt afwachten en dan zn kans grijpen  piēp (Oostrum), tabakspijp: tebákspiēp (Oostrum) doorroker || pijp || pijp met gebogen korte steel || tabakspijp III-2-3
pijpenrek pijpenrekje: piēperékske (Oostrum, ... ) pijpenrekje || wandplankje waarin pijpen kunnen hangen III-2-1
pijpensteel pijpensteel: Net zó vet as enne pi‰pesteel zien: mager zijn  piēpesteel (Oostrum) pijpesteel III-2-3
pijpenstrootje pijpenspier: piēpespier (Oostrum), smele: gebruikt om pijpestelen schoon te maken  smeel (Oostrum) buntgrashalm || smele, buntgrashalm III-4-3
pijpklem pijpenklem: pīpǝklɛm (Oostrum) Klem waarmee pijpen en buizen tijdens het bewerken vastgezet kunnen worden. De pijpklem heeft doorgaans een beweegbare en een vaste bek. De beweegbare bek kan door middel van een draadspil op en neer worden gedraaid. Beide bekken zijn V-vormig uitgevoerd om platdrukken van de pijp te voorkomen en hebben een geribbeld oppervlak. Zie ook afb. 64. [N 33, 322; N 64, 51b] II-11
pimpelmees blauwmeesje: ?  blauwmeeske (Oostrum) Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)] III-4-1
pinda olienootje: òllienutje (Oostrum) pinda III-2-3
pinhamer pinhamer: pēnhāmǝr (Oostrum) In het algemeen een hamer waarvan de kop aan één kant of aan twee kanten in een punt eindigt. Zie ook afb. 153. De hamer wordt gebruikt om metaal tot een rand of boord uit te slaan en, volgens de invuller uit L 321, bij het vervaardigen van dekseltjes en ellebogen voor de kachelpijpen van stoofkachels. Zie voor het tweede lid van het woordtype pinzet (Q 116) ook RhWb viii, kol. 92 s.v. ɛsetzenɛ, ...durch Hämmern den Geräten die gewünschte Form geben, sie krumm biegen, in der Sprache der Schmiede".' [N 33, 58; N 33, 59; N 33, 66; N 33, 67; N 33, 68; N 64, 39i-j; N 66, 6i-j; N 66, 6l; monogr.] II-11
pinksterbloem hondsbloem: hoondsbloem (Oostrum) akkerhoornbloem III-4-3
pissebed keldervarken: keldervaerke (Oostrum) pissebed, keldermot III-4-2