24803 |
pol |
pol:
pol (L216a Oostrum)
|
bosje planten in groei
III-4-3
|
17657 |
pols |
pols:
pòls (L216a Oostrum)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31634 |
pomphuis |
pompenbuis:
pōmpǝbȳs (L216a Oostrum)
|
Het cilindervormige pomplichaam waarin de pompzuiger verticaal op en neer beweegt. Het pomphuis wordt aan de bovenzijde afgesloten met een deksel. De taps toelopende onderzijde ervan bevat het pompslot dat verhindert dat opgepompt water terug kan stromen naar de ondergrond. Zie ook afb. 236a. Volgens de invuller uit L 423 werd het pomphuis uit rood koper vervaardigd. Zie voor het woordtype pompenstevel (Q 95) ook het Maastrichts woordenboek, s.v. ɛpómpestievelɛ: "bovenste deel van een pomp, waaraan de benedenbuis is bevestigd."' [N 64, 133e; N 66, 49e; monogr.]
II-11
|
33572 |
pompoen |
pronkappel:
proonkáppel (L216a Oostrum)
|
pompoen
I-7
|
31639 |
pompzwengel |
pompenzwengel:
pōmpǝzweŋǝl (L216a Oostrum)
|
Een met de hand te bedienen hefboom die door middel van de zuigerstang de pompzuiger op en neer doet bewegen. Zie ook afb. 240. Met het woord ɛijzerwerkɛ (izarwerak) werd in L 423 het geheel van alle metalen onderdelen aangeduid die nodig waren om de zuiger in beweging te brengen. Het ijzerwerk bestond behalve uit de pompzwengel ook uit de ɛstoelɛ (sto:l), de ondersteuning van het scharnierpunt van de pompzwengel, en de passant (pasant), een uit twee metalen plaatjes vervaardigd overgangsstuk dat de scharnierende verbinding vormde tussen de pompzwengel en de zuigerstang. Het hele ijzerwerk was gemonteerd op een houtenplank, de pompenplank (pompzplayk).' [N 64, 133n; N 66, 49n; monogr.]
II-11
|
31431 |
ponsmachine |
ponsmachine:
pǫnsmǝšīn (L216a Oostrum)
|
Door handkracht of door een elektromotor aangedreven machine om gaatjes te maken in plaatmateriaal. Bij het ponsen wordt een hardstalen ponsnippel met grote kracht door het te bewerken materiaal gedrukt waarbij een, meestal rond, plaatje wordt uitgesneden. Het plaatmateriaal rust daarbij op een metalen onderlaag, het ponsbed, waarin één of meer uithollingen zijn aangebracht die in doorsnee overeenkomen met die van de ponsnippel. Zie ook afb. 133. Het woordtype knipmachine (L 159a) is in dit lemma opgenomen omdat er ook gecombineerde pons- en knipmachines bestaan waarmee beide werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. [N 33, 345]
II-11
|
31432 |
ponsnippel |
pons:
pǫns (L216a Oostrum)
|
Het onderdeel van de ponsmachine waarmee het gat in het plaatmateriaal wordt geponst. Het bestaat uit een hardstalen pen met een massieve schacht, die eindigt in een hol uiteinde waarvan de omtrek geslepen is. Zie ook afb. 134. [N 33, 346a; N 64, 72]
II-11
|
19474 |
pook |
kachelhaakje:
káchelhökske (L216a Oostrum),
pook:
poeëk (L216a Oostrum),
rakelijzer:
raokeliēzer (L216a Oostrum)
|
kachelpook || kachelpookje || pook
III-2-1
|
24904 |
poosje, tijd |
stoot:
Vb. dat duurt nog enne stoeët, vurdat wij vertrekke.
stoeët (L216a Oostrum)
|
poosje, tijd
III-4-4
|
24226 |
pop, vrouwelijke zangvogel |
pop:
pòp (L216a Oostrum),
popje:
pupke (L216a Oostrum)
|
vrouwelijk vogeltje || vrouwtjesvogel
III-4-1
|