24317 |
riviergrondel |
grondje:
gruundje (L216a Oostrum)
|
grondeling (vis)
III-4-2
|
33478 |
rode aalbes |
rode miemer:
rojje miemer (L216a Oostrum)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krōt (L216a Oostrum)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20655 |
rode kool |
rode kappes:
rojjekáppes (L216a Oostrum),
rood moes:
roeëdmoes (L216a Oostrum)
|
gekookte rodekool || Rode kool (als plant of gewas)
I-7, III-2-3
|
33487 |
rode renet, sterappel |
binnenrode:
sterappel
binnerojje (L216a Oostrum)
|
appel, soort
I-7
|
24235 |
roek |
roek:
rōēk (L216a Oostrum),
corvus frugilegus
roēk (L216a Oostrum)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek
III-4-1
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tuut, tuut, tuut:
tyi̯t, tyi̯t, tyi̯t (L216a Oostrum),
tȳt, tȳt, tȳt (L216a Oostrum)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kip, kip, kip:
kip, kip, kip (L216a Oostrum)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus, kuus:
kūs, kūs, kūs (L216a Oostrum)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
19606 |
roerzeef |
passe-vite:
pas(se)fiet (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
passevite || persende zeef
III-2-1
|