19441 |
roestplek |
vuur:
vuūr (L216a Oostrum)
|
zwarte vlekken die bij vochtig wasgoed door verstikking kunnen optreden
III-2-1
|
20760 |
roggebrood |
brood:
Aoveral wert broeëd gebákke: overal kan men de kost verdienen Bedörve broeëd ien de tes hebbe: Een wind die onhoorbaar gelaten is en die ontzettend stinkt Daor vret eennen hoond nog gén broeëd van: gezegde , wanneer iets heel erg is Mit koomplemente kunde gén brödje koeëpe: alleen plichtplegingen halen niet veel uit
broeëd (L216a Oostrum),
zoetbrood:
zuūtbroeëd (L216a Oostrum),
zwartbrood:
zwártbroeëd (L216a Oostrum)
|
bepaald soort roggebrood met zoetige smaak || roggebrood
III-2-3
|
19493 |
roken |
dampen:
daampe (L216a Oostrum),
fimpen:
fimpe (L216a Oostrum),
paven:
òs grótvader paaft hieël wat áf
pave (L216a Oostrum),
roken:
Roeëke as enne ketter: zeer veel roken Li‰ge, dat t rókt bovve de kop: ontzettend liegen Zien pi‰p og goeëd roeëke: nog gezond zijn zwaore tebák roeëke: liegen
roeëke (L216a Oostrum),
smoken:
n goej segaar smoeëke is n genot dat de kwállitejt van t laeve verhögt. Segare smoeëke mòt dorrum kunne
smoeëke (L216a Oostrum)
|
roken || roken van tabak
III-2-3
|
31972 |
rolbandmeter |
rolmaat:
rǫlmǭt (L216a Oostrum)
|
Meetlint, bestaande uit een stalen band van twee tot vijf meter lang, die opgerold is gemonteerd in een omhulsel van staal of kunststof. Meestal is het mechanisme voorzien van een veer, die de uitgetrokken band automatisch weer oprolt in het huis. Zie ook afb. 100. [N 53, 186b; monogr.]
II-12
|
19800 |
rolgordijn |
roldoek:
roldoēk (L216a Oostrum)
|
rolgordijn
III-2-1
|
31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝstárt (L216a Oostrum),
ratǝstɛrt (L216a Oostrum)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.] || Kleine, ronde, spits toelopende vijl. De ronde vijl wordt gebruikt voor het vijlen van gaten en gebogen oppervlakten. Zie ook afb. 102. [N 33, 94; N 64, 53e; monogr.]
II-11, II-12
|
24237 |
roodborstje |
marialijster:
marialiester (L216a Oostrum),
roodborstje:
roeëdbäörsje (L216a Oostrum)
|
roodborstje
III-4-1
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
roofvogel:
roeëfvogel (L216a Oostrum),
stootvogel:
stótvogel (L216a Oostrum)
|
roofvogel
III-4-1
|
20516 |
rookvlees |
rookvlees:
ruuëkvlaes (L216a Oostrum)
|
rookvlees
III-2-3
|
20818 |
rookwaren |
rokens:
roeëkes (L216a Oostrum),
rokerij:
roeëkereej (L216a Oostrum),
rookgerei:
roeëkgrej (L216a Oostrum),
smokens:
smoeëkes (L216a Oostrum),
Wat smoeëkes koeëpe
smoeëkes (L216a Oostrum)
|
rookartikelen || rookwaren
III-2-3
|