20503 |
veel drinken |
buizen:
böjze (L216a Oostrum),
heffen:
Hij is te voel um òp zien werk veul te höffe, már dat ândere höffe duut hij vuis te gaer höffe is hier ook optillen
höffe (L216a Oostrum),
jeppen:
jɛpə (L216a Oostrum),
lappen:
leppe (L216a Oostrum)
|
drinken van alkohol in behoorlijke mate || veel drinken || veel en met kleine beetjes drinken || veel sterke drank drinken
III-2-3
|
20497 |
veelvraat |
schrok:
sxrok (L216a Oostrum),
schrokker:
sxrokər (L216a Oostrum),
schrokkerd:
sxrokərt (L216a Oostrum),
slokker:
sloeker (L216a Oostrum),
vreetbeer:
vraetbaer (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum),
vrēͅtbēr (L216a Oostrum),
vreetwolf:
vrēͅtwoͅlf (L216a Oostrum),
vreter:
vrēͅtər (L216a Oostrum),
vreterd:
vrēͅtərt (L216a Oostrum)
|
mannelijke veelvraat || schrokkop || slokop || veelvraat || vreetzak || vrouwelijke veelvraat
III-2-3
|
24613 |
veenbes |
vembeer:
soort bosbes, vaccinium oxycoccus
vembeer (L216a Oostrum)
|
veenbes
III-4-3
|
24262 |
veer |
veer:
vaer (L216a Oostrum)
|
veer
III-4-1
|
19431 |
vegen, keren |
aanvegen:
ánvaege (L216a Oostrum),
keren:
Gódde gij d\'n dael már kaere Iederieën kaert vur zien aege deur: het hemd is nader dan de rok
kaere (L216a Oostrum),
schoonkeren:
schónkaere (L216a Oostrum),
schoonvegen:
schónvaege (L216a Oostrum),
uitvegen:
uutvaege (L216a Oostrum),
vegen:
Vurdat gij wat gòt do‰n, mòtte uurst de stoep vaege
vaege (L216a Oostrum)
|
aanvegen met handveger, bezem, stoffer || door vegen schoonmaken/ ontdoen van ongerechtigheden || schoonvegen met een bezem || schoonvegen met stoffer, bezem, doek || stof en vuil verwijderen met een bezem/veger
III-2-1
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leĕwerik (L216a Oostrum),
lewwerek (L216a Oostrum)
|
Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik
III-4-1
|
33505 |
veldsla |
veldsalade:
veldslaaj (L216a Oostrum)
|
bladsla
I-7
|
31250 |
veldsmidse |
veldsmis(se):
vɛltsmes (L216a Oostrum)
|
Een verplaatsbare kleine smidsvuurhaard zonder schoorsteen. De veldsmidse bestaat uit een ijzeren vuurhaard in een metalen gestel waaronder een blaasbalg of ventilator is aangebracht die met de hand of met de voet in beweging kan worden gezet. Zie ook afb. 12. [N 33, 308; N 64, 24; N 66, 10a]
II-11
|
26403 |
velg |
velling:
vɛlǝŋ (L216a Oostrum)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
30336 |
vensterblinden |
blinden:
blindǝ (L216a Oostrum
[(id)]
)
|
Houten panelen of borden die aan de binnenzijde van het huis aan één of aan beide zijden van het raamkozijn zijn aangebracht. Men onderscheidt slag- of vouwblinden die draaiend geopend kunnen worden en schuif- of rolblinden die in een in de muur uitgespaarde ruimte geschoven kunnen worden. [N 55, 65b; A 23, 18b; A 46, 11c; L 32, 75a; RND 10, 49 add.; monogr.]
II-9
|