19598 |
wasketel |
sopketel:
sopketel (L216a Oostrum),
soppot:
soppot (L216a Oostrum)
|
grote ronde ketel waarin de was en/of het varkensvoer gekookt werd
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
peg:
Aanvankelijk werd het wasgoed vastgeklemd met een open gesneden takje ca 10 cm lang. In de lengte was dit voor de helft open gekerft en het werkte zodoende klemmend
peg (L216a Oostrum),
pinnetje:
pinneke (L216a Oostrum),
waspinnetje:
wâspinneke (L216a Oostrum)
|
wasknijper || zeer oude benaming voor een soort wasknijper
III-2-1
|
19752 |
waskom |
wasblik:
wâsblek (L216a Oostrum)
|
waskom
III-2-1
|
19715 |
waslijn |
droogdraad:
druuëgdraod (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum),
drooglijn:
druuëglien (L216a Oostrum),
wasdraad:
wâsdraod (L216a Oostrum),
waslijn:
weslien (L216a Oostrum),
wâslien (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
drooglijn || wasdraad || waslijn
III-2-1
|
32545 |
wasmand |
ben:
bɛn (L216a Oostrum),
wasmand:
wɛsmant (L216a Oostrum)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
19741 |
wastafel, wasbak |
wasbak:
wâsbák (L216a Oostrum),
wastafel:
wâstoffel (L216a Oostrum)
|
wasbak || wastafel
III-2-1
|
19861 |
wasteil |
wasblik:
wâsblek (L216a Oostrum)
|
blikken, taps toelopend wasbekken met oor
III-2-1
|
19520 |
wastobbe, wasteil |
waskuip:
wâskuup (L216a Oostrum)
|
wastobbe
III-2-1
|
19645 |
wasvrouw |
wasmaagdje:
meisje alleen in dienst voor de grote was te doen
wâsmegje (L216a Oostrum),
wasvrouw:
wâsvrow (L216a Oostrum),
Wat zien \'r vort toch \'n dél sláppe délle ien de waereld, zaej de wesvrow en zij haaj \'n schòttelslet ien de hând
wesvrow (L216a Oostrum)
|
wasmeisje || wasvrouw
III-2-1
|
19457 |
waterdamp, wasem |
zwaai:
zwaaj (L216a Oostrum),
De zwaaj löpt langs de mure nor de legt: de(gecondenseerde) waterdamp loopt langs de muren omlaag
zwaaj (L216a Oostrum)
|
stoom || waterdamp, wasem
III-2-1
|