e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

Gevonden: 1901
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonen- of erwtenstro bonenstro: boeëneströj (Oostrum), erwtenstro: erteströj (Oostrum) bonenstro || erwtenstro I-7
bonenkruid bonenkruid: boeënekruud (Oostrum, ... ) bonenkruid I-7, III-2-3
bonte kraai bonte kraai: bonte kr`ēj (Oostrum) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1
bonte specht, specht specht: spaecht (Oostrum) specht III-4-1
boodschappenmand kalbas: kalǝbas (Oostrum) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boogdrilboor borstboor: bǫrst˱bōr (Oostrum) Handboor die door middel van een koord en een boog wordt rondgedraaid. De boogdrilboor bestaat uit een houten of ijzeren rol, de drilklos, waarin aan de onderzijde een boorijzer bevestigd kan worden. Aan de bovenzijde van de klos bevindt zich een spil waarop een borstplaat wordt aangebracht waar men tijdens het boren met de borst tegen leunt om op deze wijze druk te kunnen uitoefenen. De boor wordt aan het draaien gebracht door een in een boog gespannen koord om de drilklos te slaan en vervolgens de boog heen en weer te bewegen. Deze beweging lijkt op vioolspelen; vandaar woordtypen als vioolboor, fiedelboor, fiedelaar en fiedel. Zie ook afb. 124. [N 33, 121; N 33, 130-131] II-11
boom (alg.) boom: boeëm (Oostrum) boom III-4-3
boomgaard bogaard: bòggerd (Oostrum) boomgaard I-7
boomklever boomplakker: sitta europaea  boeëmplekker (Oostrum) boomklever III-4-1
boomleeuwerik houtleeuwerik: holtleĕwerik (Oostrum) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1