17679 |
wreef |
wricht:
Bovenkant van de voet.
vrìcht (L216a Oostrum)
|
wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
19354 |
wrevelig (zijn) |
neutelijk:
cf. Schuermans p. 408 s.v. "neutelijk"= moeilijk, lastig (Limb. cf. WNT IX, kol. 1911 s.v. "neutelen - daarnaast ook neuteren"...."Aanm. Gewestelijk bestaat een woord neutelig, knorrig, slechtgehumeurd...waarschijnlijk een bijvorm van netelig..
nuuëtelek (L216a Oostrum)
|
kort aangebonden, korzelig
III-1-4
|
31300 |
wringhaak |
wringhaak:
vreŋhǭk (L216a Oostrum)
|
IJzeren haak om ijzer om te buigen. Het werktuig wordt gebruikt om een bij het smeden bij vergissing scheef omgebogen deel weer recht te buigen (Kuyper, pag. 167). Zie ook afb. 47. [N 33, 282]
II-11
|
31368 |
wringijzer |
wringijzer:
vreŋīzǝr (L216a Oostrum)
|
Een in het midden wat breder uitlopende staaf met één tot drie gaten waarin de vierkante kop van de tap past. Er bestaan ook wringijzers met een verstelbaar gat waarin diverse types tappen passen. Het wringijzer dient om de tap bij het tappen van schroefdraad rond te draaien. Zie ook afb. 96 en de toelichting bij het lemma "tap". [N 33, 304; N 64, 65d]
II-11
|
18995 |
wulps persoon |
gekke fluit:
gekke fläöt (L216a Oostrum)
|
wulpse vrouw
III-1-4
|
24680 |
zaad |
zaad:
zaod (L216a Oostrum)
|
zaad
III-4-3
|
27431 |
zaag |
zaag:
zāx (L216a Oostrum)
|
Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.]
II-12
|
31788 |
zaagbankje, zaagbok |
houtbok:
houtbok (L216a Oostrum),
zaagbok:
zāx˱bok (L216a Oostrum)
|
Laag bankje, waarop men bij het zagen het hout laat rusten. Zie ook afb. 29. [N 53, 31; monogr.]
II-12
|
31804 |
zaagsel |
zaagmeel:
zāxmē̜l (L216a Oostrum)
|
Het poedervormig houtafval dat bij het zagen ontstaat. [N 38, 10; N 50, 91a; N 53, 29a; monogr.]
II-12
|
31789 |
zaagsnede |
zaagsnede:
zāxsnēj (L216a Oostrum)
|
De gleuf die een zaag in het hout maakt. [N 50, 41b; N 53, 30b; monogr.]
II-12
|