17745 |
zwak, slap |
zwak:
zwàk (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
zwak [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
32044 |
zwaluwstaarten |
intanden:
intãndǝ (L216a Oostrum)
|
Een zwaluwstaartverbinding maken. [monogr.]
II-12
|
32038 |
zwaluwstaartverbinding |
zwalvenstaart:
zwɛlvǝstart (L216a Oostrum)
|
In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.]
II-12
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte miemer:
zwarte miemer (L216a Oostrum)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kr`ēj (L216a Oostrum),
kraej (L216a Oostrum)
|
Hoe heet de zwarte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai
III-4-1
|
24930 |
zwavelx |
zwavel:
zweivel (L216a Oostrum),
zwevvel (L216a Oostrum),
ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.
zwāvəl (L216a Oostrum),
ps. boven de è staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken.
zwèvel (L216a Oostrum)
|
zwavel [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
26367 |
zwengel |
zwengel:
zweŋǝl (L216a Oostrum)
|
Soort van gebogen arm met een haaks daarop aangebrachte handgreep waarmee met de hand of door middel een trede boor- en andere machines in beweging worden gebracht. Zie ook het volgende lemma. [N 33, 281]
II-11
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
klòcht (L216a Oostrum)
|
zwerm duiven
III-4-1
|
31616 |
zwik |
zwik:
zwek (L216a Oostrum)
|
De iets naar buiten staande punt van een hoefnagel. [N 33, 369]
II-11
|
19301 |
zwoegen |
knuren:
knūre (L216a Oostrum),
piezakken:
piezákke (L216a Oostrum),
poejakken:
volgens auteurs is het een var. op piezakke; mar.: deze variatie is niet terug te vinden in reg. (dialect)woordenboeken
poejákke (L216a Oostrum),
sloven:
sloeëve (L216a Oostrum),
woelen:
wūle (L216a Oostrum)
|
armzalig hard werken zonder veel resultaat || hard werken
III-1-4
|