31447 |
boutenschaar, betonschaar |
boutenscheer:
bǫwtǝsxiǝr (L216a Oostrum)
|
Soort zware tang met een lengte van 35 tot 105 cm die dient om bouten, metalen staven en betonijzer te knippen. Zie ook afb. 143. In Q 83 werden bouten met een zaag of met behulp van een slijpschijf verwijderd. Zie ook het lemma "slijpschijf". [N 33, 265; N 33, 290]
II-11
|
33644 |
bouwland |
land:
lant (L216a Oostrum),
lānt (L216a Oostrum),
veld:
vɛlt (L216a Oostrum)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (L216a Oostrum),
Ennen âlde brák is niks werd
brák (L216a Oostrum),
braad:
Dat is mij daor ennen âlden braoj
braoj (L216a Oostrum),
gebraak:
Dat is mij daor \'n gebraak
gebraak (L216a Oostrum),
krak:
krák (L216a Oostrum),
schabraak:
Dat is \'n echt schábbraak
schábbraak (L216a Oostrum)
|
bouwval || bouwval, bouwvallig huis || oud, bouwvallig gebouw
III-2-1
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bövvəlip (L216a Oostrum)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
bar:
bár (L216a Oostrum),
duivels:
Vb. dËvels niks zien (totaal niets zijn).
dūvels (L216a Oostrum),
evengoed:
aevegoēd (L216a Oostrum),
klapzuur:
Vb. zien aege ien t klapzo‰r waerke.
klapzoēr (L216a Oostrum),
ontiegelijk:
(dit is een variant van tiegelek; is jongere Venrays!).
òntiegelek (L216a Oostrum),
tiegelijk:
Vb. dat òpschri‰ve en uutzËke van weurd is n tiegelek waerk gewist.
tiegelek (L216a Oostrum),
vergaand:
(dit is een synoniem voor wiedgónd; is jonger Venrays!).
vérgónd (L216a Oostrum),
wijdgaand:
wiedgónd (L216a Oostrum)
|
buitengewoon, in hoge mate || erg, hevig || zeer
III-4-4
|
19406 |
braadpan |
braadpan:
braojpan (L216a Oostrum)
|
braadpan
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braojwaorst (L216a Oostrum)
|
braadworst
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
bráf (L216a Oostrum),
brááf (L216a Oostrum),
zoet:
⁄t kiend is zūūt (L216a Oostrum)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
24501 |
braambes |
braamberen:
-
brombèr (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
braambes [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
braamberen:
brombērǝ (L216a Oostrum)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|