24132 |
braamsluiper |
kakkedoet:
kakkeduut (L216a Oostrum)
|
Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
braamberen:
bròmbaer (L216a Oostrum),
braamberenstruik:
bròmbaerestroek (L216a Oostrum)
|
braam (struik) || braam (vrucht)
III-4-3
|
20788 |
braden |
garen:
gare (L216a Oostrum)
|
gaar braden
III-2-3
|
20732 |
bramenvlaai |
bramenvlaai:
braomeflaai (L216a Oostrum),
bromberenvlaai:
bròmbaereflaaj (L216a Oostrum)
|
bramenvlaai
III-2-3
|
20562 |
brandewijn |
brandewijn:
brândewien (L216a Oostrum)
|
brandewijn
III-2-3
|
19635 |
brandhout |
aanmaakhout:
schânse huuëre bij \'t ánmaakhaolt
ánmaakhaolt (L216a Oostrum),
kachelhoutjes:
káchelhäöltje (L216a Oostrum),
poestjes:
puusjes (L216a Oostrum)
|
aanmaakhout voor fornuis of kachel || aanmaakhout, kleine stukjes hout om een vuur aan te steken || kort stukjes stam dienend als brandhout in de kachel of het fornuis
III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
fijne netel:
fīn nētǝl (L216a Oostrum),
netel:
nētǝl (L216a Oostrum),
-
netel (L216a Oostrum)
|
brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
19840 |
brandstof |
stokens:
stokes (L216a Oostrum),
De schop lit wer vol stokes vur káchel en fernuus
stokes (L216a Oostrum),
stook:
stook (L216a Oostrum),
Gót már schöpkes rape vur de stook: ga maar denneappels rapen als brandbaar materiaal
stook (L216a Oostrum)
|
brandbaar materiaal voor te stoken || brandstof || brandstof voor een kachel || het materiaal dat gebruikt wordt voor het stoken
III-2-1
|
24306 |
brasem |
brassem:
bressem (L216a Oostrum)
|
brasem
III-4-2
|
27378 |
breekijzer |
breekijzer:
brɛ̄k˱īzǝr (L216a Oostrum)
|
Vierkante, naar onderen plat uitgesmede beitel van staal of van gehard of verstaald ijzer die dient voor het slopen van hout- of metselwerk. Voor zwaar sloopwerk zijn er ook ronde uitvoeringen van dit werktuig, 70 tot 80 cm lang, met plat uitgesmeed einde. Zie voor een afbeelding van het breekijzer ook Wld ii.9, pag. 17, lemma "steenbeitel". [N 33, 114; N 53, 43a]
II-11
|