19785 |
de was invochten |
invochten:
ienvòchte (L216a Oostrum),
sprenkelen:
e wes spraenkele òp de blaek
spraenkele (L216a Oostrum)
|
druppelsgewijs bevochtigen bij het strijken van wasgoed || het vochtig maken van wasgoed alvorens dit te gaan strijken
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stiēve (L216a Oostrum)
|
met stijfsel behandelen
III-2-1
|
31777 |
de zaagtanden stellen |
tanden:
tãndǝ (L216a Oostrum)
|
Een zaag gereedmaken om te kunnen zagen. Het stellen van de zaag gebeurt in drie fases. Allereerst worden de afgesleten zaagtanden met behulp van een stijkvijl weer even lang gemaakt. Vervolgens worden de zaagtanden door middel van een zaagzetter of zaagzettang afwisselend naar de ene en naar de andere kant weggebogen. Tot slot worden de zaagtanden nog bijgevijld met een zaagvijl. De in dit lemma opgenomen woorden benoemen de bewerking van het stellen als geheel. [N 53, 24c; monogr.]
II-12
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
aanberen:
anbiǝrǝ (L216a Oostrum)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
brooddeeg:
broeëddieëg (L216a Oostrum),
deeg:
gekneed mengsel dat gebakken gaat worden Dn dieëg ònderén zette Genne klaoren dieëg zien: Geen zuivere koffie/ verdacht zijn t Is allmól ko‰k van ieënen dieëg: Het is allemaal van dezelfde soort
dieëg (L216a Oostrum),
mikkendeeg:
mikkendieëg (L216a Oostrum),
weggendeeg:
weggendieëg (L216a Oostrum)
|
brooddeeg || deeg
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (L216a Oostrum)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
19464 |
dekbed |
pulf:
pulf (L216a Oostrum),
pulft (L216a Oostrum)
|
dekbed || veren bovenbed
III-2-1
|
19396 |
deken |
deken:
Allemól die slaope ònder de endere deke, kri‰ge aensláng ok de endere streke: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet Onder de dekes kroepe: naar bed gaan
deke (L216a Oostrum)
|
deken
III-2-1
|
24407 |
dekken |
berijden:
bereeje (L216a Oostrum),
overdekken:
aoverdekke (L216a Oostrum)
|
dekken, bevruchten || dekken, opnieuw laten —
III-4-2
|