31864 |
afschuinen |
afschuinen:
áfsxynǝ (L216a Oostrum)
|
De kant van een stuk hout, bijvoorbeeld een plank, schuin afschaven. [N 53, 125a; monogr.]
II-12
|
19495 |
afstoffen |
afdoen:
Wilde die toffel áfdo‰n: wil je de tafel schoonmaken
áfdoēn (L216a Oostrum)
|
ontdoen van stof of ongerechtigheden
III-2-1
|
30139 |
aftanden |
intanden:
intãndǝ (L216a Oostrum)
|
Tijdelijk gestaakt metselwerk met behulp van een staande of liggende tand beëindigen. [N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
31344 |
aftekenmal |
mal:
mal (L216a Oostrum)
|
Het model waarmee de delen op het plaatijzer worden afgetekend die er later moeten worden uitgekapt. Een aftekenmal wordt gemaakt wanneer er veel stukken van gelijke vorm moeten worden vervaardigd. [N 33, 249]
II-11
|
19701 |
afwas |
opwas:
Lót d\'n òpwâs már staon, went zeuj de waereld vergaon, hedde alles nog vur niks gedaon
òpwâs (L216a Oostrum)
|
vaatwas
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
áfwâsse (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum),
omwassen:
omwassen schoonwassen schoon spoelen
umwasse (L216a Oostrum),
opwassen:
òpwâsse (L216a Oostrum),
schotelen wassen:
schòttel(e)wâsse (L216a Oostrum),
Allenneg már schóttele meuge wâsse: Alleen maar vuil werk mogen doen
schòttel(e)wâsse (L216a Oostrum)
|
afwas doen || afwassen van vaatwerk || afwassen, door wassen schoonmaken || de vaat doen || vaatwassen
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
áfwâsbák (L216a Oostrum),
afwasteil:
áfwâstejl (L216a Oostrum),
blik:
het werd gebruikt als mengkom, wasbakje, afwasbakje
blek (L216a Oostrum)
|
afwasbak || afwasteil || geëmailleerde komvormig en taps toelopend keukengerei met één handvat en een doorsnede van 20 à 25 cm
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelenwater:
zeer slappe, smaakloze koffie
schòttel(e)water (L216a Oostrum)
|
afwaswater
III-2-1
|
33645 |
akker |
land:
lānt (L216a Oostrum)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24617 |
akkerboterbloem |
boterbloem:
bòtterbloem (L216a Oostrum)
|
boterbloem
III-4-3
|