24971 |
ergens, hier of daar |
ergend:
Opm. erfwoord (geërfd van onze grondtaal, het Nederrijns).
örgent (L216a Oostrum),
ergens:
(dit is een variant van örgent). Opm. erfwoord (geërfd van onze grondtaal, het Nederrijns).
örges (L216a Oostrum),
ernt:
(dit is een variant van örgent). Opm. erfwoord (geërfd van onze grondtaal, het Nederrijns).
örnt (L216a Oostrum)
|
ergens, hier of daar
III-4-4
|
33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
er(n)t (L216a Oostrum),
erwtenstruik:
ertestroek (L216a Oostrum)
|
erwt || erwtenstruik
I-7
|
33527 |
erwtenbast |
erwtenbast:
ertenbast (L216a Oostrum)
|
erwtenbast
I-7
|
20861 |
erwtensoep |
erwtensoep:
ertesoep (L216a Oostrum)
|
erwtensoep
III-2-3
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
ēͅtə (L216a Oostrum),
Dén/die ét nog zònder zörguut de körf: persoon die nog bij zijn/haar ouders woont Letters ge-aete hebbe: geleerd zijn Wie pap wil aete, mòt de lepel nie vergaete: zondere gereedschap kan men niet zȉn aete duut aete: gezamelijk eten bevordert de eetlust Smerges mòtte aete as enne kejzer, smiddágs as enne kunning, saves as enne kruujer
aete (L216a Oostrum)
|
eten (w.w.) || eten ww.
III-2-3
|
19519 |
etensketeltje |
henkelmannetje:
henkelmenneke (L216a Oostrum)
|
twee keteltjes opeen gestapeld, waarin (warm) eten naar het veld gebracht werd
III-2-1
|
20719 |
etensresten |
orten:
Hòmmel òp ennen dorren ták, schieëper nimt de orte waar
orte (L216a Oostrum)
|
rest overgeschoten voedsel
III-2-3
|
32978 |
evene |
evie:
ēvǝ (L216a Oostrum
[(vroeger)]
)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
24314 |
everzwijn |
zwijn:
zwien (L216a Oostrum)
|
zwijn
III-4-2
|
26537 |
ezel |
buizenboom:
bȳzǝbōm (L216a Oostrum),
ezel:
ēzǝl (L216a Oostrum)
|
Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.]
II-11
|