20288 |
grootvader |
grootvad:
grotvát (L216a Oostrum),
grötvát (L216a Oostrum),
grootvader:
J(onger) V(enraays)
grótvader (L216a Oostrum),
grötvader (L216a Oostrum),
moedersvader:
zie id. p. 359
moēdersvader (L216a Oostrum),
moērsvader (L216a Oostrum)
|
grootvader || grootvader van moederszijde
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
chrŏŏt (L216a Oostrum),
gròt (L216a Oostrum)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
macht:
Opm. dit is oud Venrays!
maach(t) (L216a Oostrum),
Vb. r is enne mách volk òp de bieën. Opm. oud Venrays: maach(t)
mách(t) (L216a Oostrum)
|
hoop, ongeordende stapel
III-4-4
|
19502 |
grote schoonmaak |
grote poets:
groeëte poets (L216a Oostrum),
kermispoets:
kermespoets (L216a Oostrum),
schoonmaak:
schónmaak (L216a Oostrum)
|
grote schoonmaak in het voorjaar || schoonmaak || speciale schoonmaakbeurt voor de kermis
III-2-1
|
24857 |
grote weegbree |
hazenbrood:
plantago major
hazebroeëd (L216a Oostrum)
|
weegbree
III-4-3
|
31377 |
grove vijl |
grofvijl:
grǫf˲vīl (L216a Oostrum)
|
Vijl met een grof bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een deze vijl minder dan 26 tanden per inch (vgl. Handboek Gereedschap, pag. 238). De grove vijl wordt gebruikt bij het bewerken van zachte metalen waarvan men in korte tijd een grote hoeveelheid materiaal wil verwijderen (V.d. Kloes en Risch, pag. 251). Verschillende informanten gaven als antwoord op de vraag naar de ...grove vijl" een variant van het woordtype bastaardvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "bastaardvijl". Volgens de invuller uit K 353 werd de grove vijl voor bruut werk (brøt wɛrǝk) gebruikt.' [N 33, 86; N 64, 53d]
II-11
|
18834 |
guitig |
olijk:
oeleg (L216a Oostrum),
strabant:
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 196 s.v. "strabant
strabant (L216a Oostrum)
|
aardig, olijk, guitig || ondeugend, schalks
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
guts:
gøts (L216a Oostrum)
|
Beitel met een hol blad die onder meer dient voor het rond afhakken en het besnoeien, het weghakken van de scherpe kanten bij ronde staven (Van der Kloes en Risch, pag. 163). Ook voor het schoonmaken van de binnenzijde van loden buizen wordt de gutsbeitel gebruikt (Van Houcke, pag. 529, s.v. opruimer). Zie ook afb. 50. In L 382 kapte men met de gutsbeitel ook spiebanen uit. Vgl. het lemma "oliegroefbeitel, spiebeitel". [N 33, 115-116; N 64, 62b]
II-11
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
ozelachtig:
ozelaechteg (L216a Oostrum),
(dit is een variant van ozelaechteg).
oeëzelaechteg (L216a Oostrum),
ozelig (weer):
(dit is een variant van ozelaechteg).
ozeleg (L216a Oostrum),
ruw (weer):
(hetwoordelijke, bijwoordelijke uitdrukking).
ròw waer (L216a Oostrum),
zuursig:
(zoerseg waer).
zoerseg (L216a Oostrum)
|
guur, kil
III-4-4
|
24532 |
haagappel |
hegappel:
hegáppel (L216a Oostrum)
|
meidoornvrucht
III-4-3
|