34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (L216a Oostrum)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋst (L216a Oostrum)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
34440 |
herdershond |
schaapshond:
sxǫpshōnt (L216a Oostrum),
schepershond:
sxiǝpǝrshōnt (L216a Oostrum)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34438 |
herdersschopje |
schepersschupje:
sxiǝpǝrssxø̜pkǝ (L216a Oostrum)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
24894 |
herfst, najaar |
herfst:
herfs (L216a Oostrum)
|
herfst, najaar
III-4-4
|
24877 |
herik |
mosterdzaad:
maosterdzaod (L216a Oostrum)
|
mosterdzaad
III-4-3
|
34145 |
herkauwen |
nirken:
nērkǝ (L216a Oostrum)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
24458 |
hermelijn |
eierwezel:
ejjerwezel (L216a Oostrum)
|
hermelijn
III-4-2
|
24321 |
hert, ree |
ree:
rieëj (L216a Oostrum)
|
ree
III-4-2
|
30770 |
het behang insmeren |
inpappen:
inpápǝ (L216a Oostrum)
|
Het behangselpapier met behulp van de papborstel met plaksel bestrijken. [N 67, 97a; monogr.]
II-9
|