20234 |
huwelijksuitzet |
inbreng:
ienbreng (L216a Oostrum)
|
bruidsschat, inbreng in huwelijk
III-2-2
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
kiēve (L216a Oostrum)
|
kijven, met hoge stem verwijten maken
III-1-4
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
iĕs (L216a Oostrum),
ís (L216a Oostrum)
|
ijs [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
31623 |
ijsnagels |
ijsnagelen:
īsnē̜gǝl (L216a Oostrum
[(enk -nāgǝl)]
),
īsnɛ̄gǝl (L216a Oostrum)
|
Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.]
II-11
|
25154 |
ijspegel |
ijspeem:
(verkleinwoord: iespeemke; meervoud: iespeme).
iespeem (L216a Oostrum),
ijspin:
(verkleinwoord: iespinneke; meervoud: iespinne). (dit is een variant van iespeem).
iespin (L216a Oostrum)
|
ijskegel, ijspegel
III-4-4
|
24174 |
ijsvogel |
ijsvogeltje:
iesvuggelke (L216a Oostrum),
koningsvissertje:
kunningsvisserke (L216a Oostrum)
|
ijsvogel || ijsvogeltje
III-4-1
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijsregen:
Note: begrip ijsregen: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").
iesraegen (L216a Oostrum),
ijzel:
Note: begrip: hijw. stofnaam (hijw. = hijwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "hij").
iēzel (L216a Oostrum)
|
ijsregen || ijzel
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iēzele (L216a Oostrum)
|
ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gavel:
gāvǝl (L216a Oostrum)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
31569 |
ijzerkit |
ijzerkit:
īzǝrket (L216a Oostrum)
|
Een mengsel van ijzervijlsel, salmiak, zwavel en water dat wordt gebruikt om ijzer in steen te bevestigen of om gebreken in gegoten ijzer, bijvoorbeeld in kachels, onzichtbaar weg te werken. [N 33, 312]
II-11
|