e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

Gevonden: 1901
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaak kaak: kāk (Oostrum), ká:k (Oostrum) kaak [DC 02 (1932)] III-1-1
kaantjes kaaien: kaoje (Oostrum), koͅi̯ (Oostrum), kò.je (Oostrum), Ik zeuj gaer n bekske kaoje hebbe vur ozzen hoond, mar ze meuge nie te hárt zien, ânders kan vader ze nie biete  kaoje (Oostrum), plukkaaien: plukkaoje (Oostrum) kaantje, uitgebakken vet of spek || kaantjes || uitgebakken kaantjes van het vet aan de buitenzijde van de varkensdarm || uitgebakken reuzel || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaars kaars: Kòmde um kerse uut te blaoze of um kerse te aete De kers die vurbeej göt, geft \'t maeste licht: Goed voorbeeld doet goed volgen De kers is tot òp d\'n nagel òpgebrând: het leven is bijna ten einde Vur d\'n düvel \'n kerske òpstaeke: een slechte raadgever adoreren  kers (Oostrum) kaars III-2-1
kaarsendomper kaarsendover: kersendoeëver (Oostrum, ... ) kaarsdomper || kaarsendover III-2-1
kaasjeskruid kattenkaasje: malva  kattekieëskes (Oostrum) kaasjeskruid III-4-3
kabeljauw kwabaal: kabeljauwachtige vis  kwabaol (Oostrum) kabeljauw III-2-3
kachel, stoof kachel: mit iemes nie de káchel kunne ánmake: met iemand niet kunnen doen, wat men zou willen doen  káchel (Oostrum) kachel III-2-1
kachelpijp kachelbuis: káchelbuūs (Oostrum), kachelpijp: káchelpiēp (Oostrum) ijzeren buis als rookgeleider || kachelpijp III-2-1
kachelzwartsel potlood: pǫtluǝt (Oostrum) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kalf kalf: kalf (Oostrum), muk: mø̜k (Oostrum) Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14] I-11