33277 |
asperge |
sperje:
sperjes (L216a Oostrum)
|
asperges
I-7
|
20008 |
aster (aster sinensis) |
aster:
as’ter (L216a Oostrum)
|
asterbloem
III-2-1
|
19561 |
aszeef |
assenzift:
âssezift (L216a Oostrum)
|
aszeef
III-2-1
|
33499 |
augurk |
komkommertje:
kumkummerke (L216a Oostrum)
|
augurk
I-7
|
31935 |
avegaar |
effer:
ɛfǝr (L216a Oostrum)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
achterstevoren:
áchtersteveur (L216a Oostrum),
(dit is een variant van áchtersteveur).
echtersteveur (L216a Oostrum),
echterstevurre (L216a Oostrum),
áchterstevurre (L216a Oostrum),
averechts:
ávverechs (L216a Oostrum)
|
achterstevoren, averechts
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aovendète (L216a Oostrum),
aevesaete
aovendaete (L216a Oostrum),
avondkost:
aovendkaost (L216a Oostrum),
avondseten:
ōͅvəs˂ēͅtə (L216a Oostrum),
avondskost:
Bruun boeëne mit spek is gennen aovekaos(t)
aoveskaos(t) (L216a Oostrum)
|
avondeten || avondkost || de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)]
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
ázien (L216a Oostrum),
edik:
Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan
eek (L216a Oostrum)
|
azijn
III-2-3
|
17584 |
baard |
baard:
baard (L216a Oostrum)
|
baard [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20551 |
babbelaar |
karamel:
kermél (L216a Oostrum),
kárremél (L216a Oostrum)
|
caramel
III-2-3
|