24185 |
klapekster |
klapekster:
klapekster (L216a Oostrum)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaprūs (L216a Oostrum),
kláproeës (L216a Oostrum),
-
klaproe:s (L216a Oostrum)
|
klaproos [DC 13 (1945)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klēvǝr (L216a Oostrum)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
kleren:
klēēr (L216a Oostrum),
klíər (L216a Oostrum)
|
... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)]
III-1-3
|
19389 |
kleerhanger |
kleerhanger:
kliërhenger (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
kleerhanger || knaapje
III-2-1
|
19677 |
kleerkast |
kleerkast:
kliërkâs(t) (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
gardarobekast || kleerkast
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
lavendelkist:
Hierin werden vroeger de dekens opgeslagen, met lavendelblaadjes ertussen tegen de motten
lavendelkiest (L216a Oostrum)
|
dekenkist
III-2-1
|
20609 |
klef |
knetserig:
knetsereg (L216a Oostrum)
|
ongaar
III-2-3
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
klaendaochter (L216a Oostrum),
klendaochter (L216a Oostrum)
|
kleindochter
III-2-2
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
kiendskiend (L216a Oostrum),
kleinkind:
klaenkiend (L216a Oostrum)
|
kleinkind
III-2-2
|