e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

Gevonden: 1901
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klapekster klapekster: klapekster (Oostrum) Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)] III-4-1
klaproos klaproos: klaprūs (Oostrum), kláproeës (Oostrum), -  klaproe:s (Oostrum) klaproos [DC 13 (1945)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5, III-4-3
klaver, algemeen klaver: klēvǝr (Oostrum) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
kledij, kleren kleren: klēēr (Oostrum), klíər (Oostrum) ... de kleren (het kleed) ... - bedoeld wordt de vrouwenkleding [DC 03 (1934)] III-1-3
kleerhanger kleerhanger: kliërhenger (Oostrum, ... ) kleerhanger || knaapje III-2-1
kleerkast kleerkast: kliërkâs(t) (Oostrum, ... ) gardarobekast || kleerkast III-2-1
kleerkist, kleerkoffer lavendelkist: Hierin werden vroeger de dekens opgeslagen, met lavendelblaadjes ertussen tegen de motten  lavendelkiest (Oostrum) dekenkist III-2-1
klef knetserig: knetsereg (Oostrum) ongaar III-2-3
kleindochter kleindochter: klaendaochter (Oostrum), klendaochter (Oostrum) kleindochter III-2-2
kleinkinderen kindskind: kiendskiend (Oostrum), kleinkind: klaenkiend (Oostrum) kleinkind III-2-2