e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doofpot amerenpot: ōͅmərəpoͅt (Opglabbeek), amertenpot: Bij het ichtere rookten de mannen hun pijp bij het haardvuur en de vrouwen hadden bij het breien de oamertepot tussen de voeten  oamertepot (Opglabbeek), doofpot: døͅi̯fpoͅt (Opglabbeek), hoeielpot: Dus een beenverwarmer  hûjelpot (Opglabbeek), om eten warm te maken  hygəlpoͅt (Opglabbeek) doofpot [N 05A (1964)] || een aarden pot gevuld met gloeiende sintels die op de vloer tussen de voeten gezet werd || Een gesloten aarden pot waarin nog nagloeiende sintels liggen || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] III-2-1
doofstom doofstom: duifstoem (Opglabbeek) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: dūi̯ən (Opglabbeek, ... ), t slaakt]: dy(3)̄it (Opglabbeek), t wēͅr geͅit áf (Opglabbeek), twēͅr geͅit àf (Opglabbeek), dooien  dyjə (Opglabbeek) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier dooier: dyi̯ǝr (Opglabbeek), doren: dȳrǝ (Opglabbeek), dūi̯ǝ.rǝn (Opglabbeek) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: duip (Opglabbeek) Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopdekentje doopplag: døyplag (Opglabbeek) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopjurkje doopkleed: duipklijt (Opglabbeek), dö.ypklɛ.it (Opglabbeek), doopkleedje: døypkleͅitšə (Opglabbeek) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doopkaars doopkaars: duipkárs (Opglabbeek) De doopkaars. [N 96D (1989)] III-3-3
doopkapel doopkapel: duipkapel (Opglabbeek) De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doopmutsje doopmutsje: døypmeͅtskə (Opglabbeek) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2