23998 |
doopsel |
doopsel:
duipsəl (L416p Opglabbeek)
|
Het doopsel [der doof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20210 |
doopsuiker |
doopsuiker:
destijds werd die door de meter van het kind uitgeworpen voor al de kinderen
duipsòkker (L416p Opglabbeek),
klitsje:
weleer was het de gewoonte bij een doopsel "klitskes"te gooien voor de verzamelde buurtjeugd
klitske (L416p Opglabbeek)
|
doopsuiker || doopsuikerboontje
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doepfont (L416p Opglabbeek),
duipvoent (L416p Opglabbeek),
dö.ypfônt (L416p Opglabbeek)
|
doopvont [RND] || Doopvont. [ZND 01u (1924)] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23387 |
doopwater |
wijwater:
wiewaater (L416p Opglabbeek)
|
Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
26293 |
door de kammen slaan |
het jaagt door de kammen:
hǝt jēxt dȳr dǝ kɛm (L416p Opglabbeek)
|
Bij het openen van de maalsluis moet de molenaar zeer voorzichtig te werk gaan, opdat er niet ineens een zeer grote kracht op het raderwerk wordt uitgeoefend. Gebeurt dit toch, dan slaan de kammen stuk. In l 415 zei men dan: anders vliegen de kammen (andǝrs vlēgǝ dǝ kɛm) (Janssen, pag. 70).' [Jan 101 add.]
II-3
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
dŭŭrijn (L416p Opglabbeek),
(betekent ook: gemiddeld). duurein gepakt.
duurein (L416p Opglabbeek),
in de war:
unnəwár (L416p Opglabbeek),
ongeregeld:
ōēngərīēgəlt (L416p Opglabbeek)
|
door elkaar, verward || niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
kletsen:
kleͅtsə (L416p Opglabbeek)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20206 |
door zwangerschap gedwongen huwelijk |
moetens:
motes (L416p Opglabbeek)
|
gezegd van een paar dat "moet"trouwen
III-2-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe doekenscholk:
bloͅudokəšolək (L416p Opglabbeek)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
alledaagse kleren:
alledaagse klééjer (L416p Opglabbeek),
weekdaagse kleren:
wēͅkdāxsə (L416p Opglabbeek)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|