28660 |
druphoning |
gedrupte honing:
gedrupte honing (L416p Opglabbeek),
gǝdręp˱dǝn hūǝ.neŋ (L416p Opglabbeek)
|
Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25133 |
druppel |
druppel:
dreppel (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
drepəl (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
drèppel (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
drøͅpəl (L416p Opglabbeek),
drəppəl (L416p Opglabbeek)
|
druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)] || druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
doorregenen:
(duer tāk) rēͅŋələ (L416p Opglabbeek),
duer tāk rēͅŋələ (L416p Opglabbeek),
druipen:
draipen (L416p Opglabbeek),
droipen (L416p Opglabbeek)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L416p Opglabbeek)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
29953 |
dubbele pik |
dobbele pioche:
dǫbǝlǝ pioš (L416p Opglabbeek)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
poort:
[poort] (L416p Opglabbeek)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
dubbele schalm:
dubbele schalm (L416p Opglabbeek),
schalm:
šalm (L416p Opglabbeek)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
21608 |
dubbeltje |
dubbeltje:
ps. omgespeld volgens Frings.
dobəltšə (L416p Opglabbeek)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26618 |
duf worden |
verdoffen:
vǝrdofǝ (L416p Opglabbeek)
|
Duf worden, gezegd van meel. [JG, 1a]
II-3
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
dī dy(3)̄f ez tām, ən tām dy(3)̄f (L416p Opglabbeek),
duf (L416p Opglabbeek),
dūf (L416p Opglabbeek),
dy(3)̄v (L416p Opglabbeek),
dyf (L416p Opglabbeek),
dyəvən hāuən ... (L416p Opglabbeek),
en doef (L416p Opglabbeek)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1a (1955)], [ZND 08 (1925)], [ZND m] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Een duif. [ZND A2 (1940sq)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|