e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druphoning gedrupte honing: gedrupte honing (Opglabbeek), gǝdręp˱dǝn hūǝ.neŋ (Opglabbeek) Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.] II-6
druppel druppel: dreppel (Opglabbeek, ... ), drepəl (Opglabbeek, ... ), drèppel (Opglabbeek, ... ), drøͅpəl (Opglabbeek), drəppəl (Opglabbeek) druppel (drop) [ZND A1 (1940sq)] || druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
druppen, druppelen doorregenen: (duer tāk) rēͅŋələ (Opglabbeek), duer tāk rēͅŋələ (Opglabbeek), druipen: draipen (Opglabbeek), droipen (Opglabbeek) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel gezwad: dǫbǝl [gezwad] (Opglabbeek) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele pik dobbele pioche: dǫbǝlǝ pioš (Opglabbeek) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9
dubbele toegangspoort van een gesloten erf poort: [poort] (Opglabbeek) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbelschaar van de aanaardploeg dubbele schalm: dubbele schalm (Opglabbeek), schalm: šalm (Opglabbeek) Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25] I-5
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  dobəltšə (Opglabbeek) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duf worden verdoffen: vǝrdofǝ (Opglabbeek) Duf worden, gezegd van meel. [JG, 1a] II-3
duif (alg.) duif: dī dy(3)̄f ez tām, ən tām dy(3)̄f (Opglabbeek), duf (Opglabbeek), dūf (Opglabbeek), dy(3)̄v (Opglabbeek), dyf (Opglabbeek), dyəvən hāuən ... (Opglabbeek), en doef (Opglabbeek) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1a (1955)], [ZND 08 (1925)], [ZND m] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Een duif. [ZND A2 (1940sq)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)] III-3-2