23781 |
een askruisje halen |
assekruisje halen:
assekrieske halen (L416p Opglabbeek),
ásse krĭĕske hale (L416p Opglabbeek)
|
Zich met as laten tekenen op Aswoensdag, een askruisje halen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19294 |
een berisping krijgen |
gekijf krijgen:
gekijf krijgen (L416p Opglabbeek),
gescheld krijgen:
gesjel kriegə (L416p Opglabbeek)
|
hoe zeg je: een vermaning, een berisping krijgen (woord op -ment) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
29084 |
een bochel inwerken |
vergroten en ophalen:
vergroten en ophalen (L416p Opglabbeek)
|
Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89]
II-7
|
20505 |
een borrel drinken |
drinken:
drénke (L416p Opglabbeek),
een borrel drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
’n borrelke drènken (L416p Opglabbeek),
een borreltje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ən boͅrəlkə dreͅŋkə (L416p Opglabbeek),
een borreltje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ə boͅrəlkə pakə (L416p Opglabbeek),
een drupje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ən dreͅpkə dreͅŋkə (L416p Opglabbeek),
een drupje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
drépken pakken (L416p Opglabbeek),
een pakken:
èjne pàkke (L416p Opglabbeek),
een scheppen:
Vèè goan er òs eine goje sjòppe
sjöppe (L416p Opglabbeek),
nippen:
nippe (L416p Opglabbeek)
|
drinken || druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)] || jenever drinken; Hoe noemt U: Jenever drinken (proeven, likken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən by(3)̄tram smīrə (L416p Opglabbeek)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sjinkə (L416p Opglabbeek),
šeŋkə (L416p Opglabbeek)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)] || Schenken. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ (L416p Opglabbeek),
ęi̯ (L416p Opglabbeek),
eitje:
ęi̯kǝ (L416p Opglabbeek)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
pellen:
pęlǝ (L416p Opglabbeek),
schellen:
šęlǝ (L416p Opglabbeek)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
doorlichten:
dȳrlextǝ (L416p Opglabbeek)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
32747 |
een geerakker ploegen |
kortvoren uitvaren:
[kortvoren] ű̄t˲vãrǝ (L416p Opglabbeek),
kortvoren varen:
[kortvoren] vã.rǝ (L416p Opglabbeek)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|