21012 |
gebakken appelschijf |
appelschijfjes:
Appelsji-jfkes inne pan of in einen appelekook of nog op eine vlaaidiêg
appelsji-jf (L416p Opglabbeek)
|
(doorgaans doorgebakken) horizontale appelschijf
III-2-3
|
20907 |
gebakken appelschijven |
boomvlees:
Men bedoelt er b.v. gestoofde peren of appelen mee
buimvleis (L416p Opglabbeek)
|
boomvlees
III-2-3
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (L416p Opglabbeek)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebeeje (L416p Opglabbeek),
gəbɛ̄jə (L416p Opglabbeek)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23476 |
gebeier |
gebeier:
gebeijer (L416p Opglabbeek),
gelui:
geluuj (L416p Opglabbeek)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbē.t (L416p Opglabbeek),
gebit:
alik gebid (L416p Opglabbeek),
gəbēt (L416p Opglabbeek),
het gebeet van de auwe man is nog hiel gans
volledig gebeet (L416p Opglabbeek)
|
een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|
30037 |
gebluste kalk |
geleste kalk:
gǝles˱dǝ kalǝk (L416p Opglabbeek),
gǝlɛs˱dǝ kalǝk (L416p Opglabbeek),
nat geleste kalk:
nāt ˲gǝlɛs˱dǝ kalǝk (L416p Opglabbeek)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
22513 |
geboortefeest |
kinderkermis:
kinnerkermes (L416p Opglabbeek),
kindjeskermis:
kienjeskermes (L416p Opglabbeek),
kindjeskoffie:
kiendjeskoffie (L416p Opglabbeek)
|
De feestelijke koffiemaaltijd die de kraamvrouw na de kerkgang thuis hield met de vrouwen uit de buurt [kindjeskoffie, kindjeskermis?]. [N 96B (1989)] || Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nęt (L416p Opglabbeek)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
20182 |
geboren worden |
het komt:
t kimpt (L416p Opglabbeek)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|