e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gedienstig gedienstig: hēͅs chədēnstəg (Opglabbeek) Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedoopt worden gedoopt worden: gəduipt wéérə (Opglabbeek) Gedoopt worden. [N 96D (1989)] III-3-3
gedrukt (ze is) open: ȳǝpǝ (Opglabbeek) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geduld geduld: eͅj beͅtjə gədøͅlt (Opglabbeek), patintie: Fr. patience Samenst. pasjentsiewerk  pasjentsie (Opglabbeek) geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)] III-1-4
gedwee braaf: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  brāf (Opglabbeek), gedwee: ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49  gedwie (Opglabbeek), stil: ook materiaal 23, 69; znd 35, 49  steͅl (Opglabbeek) gedwee [ZND 01 (1922)] III-1-4
geelgors geelgors: g`lgoers (Opglabbeek), gɛ̄lgors (Opglabbeek), gele schrijver: gèle sjri-jver (Opglabbeek) geelgors || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
geelzucht geel verf: gēͅlveͅrv (Opglabbeek), géél vèrf (Opglabbeek) geelzucht [ZND 01u (1924)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
geen ... waard geen cent waard: geine cent wèrd (Opglabbeek), geine seͅnt wēͅrt (Opglabbeek) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
geen rust hebben geen rust hebben: hēͅ hēͅt gĕen raest (Opglabbeek) hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)] III-1-4
geer geer: gīr (Opglabbeek), godet: godē̜ (Opglabbeek), plooi: plȳj (Opglabbeek) Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.] II-7