e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehucht gehucht: gəheXt (Opglabbeek), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  gəhugt (Opglabbeek), wijk: wièk (Opglabbeek) een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)] || gehucht [ZND 23 (1937)] III-3-1
gehurkt zitten op de hukjes zitten: oͅpə hykskəs zetə (Opglabbeek) hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
geil, wellustig heet: B.v. hijt wief.  hijt (Opglabbeek) geil, wellustig [N 10C (zj)] III-2-2
geit geit: gęi̯t (Opglabbeek) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitenmelksepap geitenmelk: gēͅi̯təmeͅlk (Opglabbeek) Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
gekkenhuis gesticht: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.  gəstigt (Opglabbeek) een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)] III-3-1
gekneusd geblutst: WBD/WLD  geblitst (Opglabbeek) Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3
geknield zitten op de knien zitten: oppe knieje zitte (Opglabbeek) (onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)] III-3-3
geknotte wilg soets: sy(3)̄əts (Opglabbeek, ... ), sûts (Opglabbeek) knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] || wilg of eik, afgeknot III-4-3
gekookte hersens hersen: heͅrsə (Opglabbeek) Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3