18053 |
gif |
vergift:
vergift (L416p Opglabbeek)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17879 |
gispen, geselen |
goers:
gōērs (L416p Opglabbeek),
wits:
wīs (L416p Opglabbeek)
|
slaan, Met een tak of zweep ~ (gipsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
desem:
dīsǝm (L416p Opglabbeek),
gist:
gęs (L416p Opglabbeek)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
gla.sēs (L416p Opglabbeek),
leren haas:
lēͅrə hoͅ.usə (L416p Opglabbeek)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
xlāt (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
glattig:
glatig (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
19399 |
glasgordijn |
gordijn:
gərdien (L416p Opglabbeek),
overgordijn=\"dràpperi-j\
gòrdi-jn (L416p Opglabbeek)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
glazenkast:
glāze kàst (L416p Opglabbeek),
gláázəkàst (L416p Opglabbeek),
porseleinkast:
pàsteléjnkàst (L416p Opglabbeek)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazen:
glāze(n) (éérpel) (L416p Opglabbeek),
glāzə (L416p Opglabbeek),
glazig:
glazig (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rdǝwęrk (L416p Opglabbeek)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
22376 |
glijbaan |
slibberbaan:
slibberbaan (L416p Opglabbeek)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|