e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn oude: hè aart nao zienen auwen (Opglabbeek), hij aardt naar zijn vader: e aard noa ze vader (Opglabbeek), hè aart nao zie vaaier (Opglabbeek), éé aartj nao ze vaadər (Opglabbeek), hij trekt op zijn vader: é trekt op ze vader (Opglabbeek) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen hijgen: zə hīgən (Opglabbeek), kuimen: kimǝ (Opglabbeek), snakken: snákkə nò òjəm (Opglabbeek) [JG 1a, 1b]Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] || zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)] I-11, III-1-2
hijgen naar adem, reutelen snakken: snàkkə (Opglabbeek), snakken naar adem: hēͅ sna.kt nō ōjəm (Opglabbeek) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hijswerktuig takel: tākǝl (Opglabbeek) Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67] II-1
hik hik: hek (Opglabbeek) hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)] III-1-2
hinkelblokje perksteen: perkstein (Opglabbeek), steentje: stejŋkə (Opglabbeek) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen perkhinken: perkhinken (Opglabbeek), pɛrkhenke (Opglabbeek), pɛrkhinken (Opglabbeek) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen: hinkelspel kinkelspel: [Vgl. WNT sub kinkelen, aanm. 2: Voor kinkelen als naam van een kinderspel [...] zal wel hinkelen gelezen moeten worden.] > of toch niet?!  kinkelspel (Opglabbeek) / [SND (2006)] III-3-2
hinken hinken: heŋkən (Opglabbeek), hinkə (Opglabbeek, ... ), op een pootje springen: op ze pietje spreinge (Opglabbeek) Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken richelen: rexǝlǝ (Opglabbeek), ręxǝlǝ (Opglabbeek) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9