20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn oude:
hè aart nao zienen auwen (L416p Opglabbeek),
hij aardt naar zijn vader:
e aard noa ze vader (L416p Opglabbeek),
hè aart nao zie vaaier (L416p Opglabbeek),
éé aartj nao ze vaadər (L416p Opglabbeek),
hij trekt op zijn vader:
é trekt op ze vader (L416p Opglabbeek)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
zə hīgən (L416p Opglabbeek),
kuimen:
kimǝ (L416p Opglabbeek),
snakken:
snákkə nò òjəm (L416p Opglabbeek)
|
[JG 1a, 1b]Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] || zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
snakken:
snàkkə (L416p Opglabbeek),
snakken naar adem:
hēͅ sna.kt nō ōjəm (L416p Opglabbeek)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
25429 |
hijswerktuig |
takel:
tākǝl (L416p Opglabbeek)
|
Hijswerktuig waarmee het rund omhoog wordt getakeld, voordat het verder verwerkt wordt. Ouder is het werken met touwen of kettingen over de balk in de schuur. Dit gebeurt met mankracht. Vergelijk het lemma ''ophijsen''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 67]
II-1
|
18029 |
hik |
hik:
hek (L416p Opglabbeek)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
perksteen:
perkstein (L416p Opglabbeek),
steentje:
stejŋkə (L416p Opglabbeek)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
perkhinken:
perkhinken (L416p Opglabbeek),
pɛrkhenke (L416p Opglabbeek),
pɛrkhinken (L416p Opglabbeek)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22775 |
hinkelen: hinkelspel |
kinkelspel:
[Vgl. WNT sub kinkelen, aanm. 2: Voor kinkelen als naam van een kinderspel [...] zal wel hinkelen gelezen moeten worden.] > of toch niet?!
kinkelspel (L416p Opglabbeek)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
heŋkən (L416p Opglabbeek),
hinkə (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
op een pootje springen:
op ze pietje spreinge (L416p Opglabbeek)
|
Hinken: op één been voortspringen (hinken, hinkelen, hompen). [N 84 (1981)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
richelen:
rexǝlǝ (L416p Opglabbeek),
ręxǝlǝ (L416p Opglabbeek)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|