25157 |
ijzelen |
ijzelen:
hizələn (L416p Opglabbeek),
hət īzəlt (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
ijzelen
izələ (L416p Opglabbeek)
|
ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeur:
[oven]dīr (L416p Opglabbeek),
ovenschedel:
[oven]šē̜l (L416p Opglabbeek)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
ī.zǝrǝ [eg] (L416p Opglabbeek)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L416p Opglabbeek),
gāfǝl (L416p Opglabbeek)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
puthaak:
pēthōͅk (L416p Opglabbeek),
schephaak:
šeͅphōͅk (L416p Opglabbeek)
|
[N 12 (1961)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
25371 |
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft |
ijzeren pin:
īzǝrǝpen (L416p Opglabbeek)
|
De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.]
II-1
|
18348 |
ijzertje onder een schoen |
schoenplaatje:
šōnplōͅēͅtšəs (L416p Opglabbeek)
|
ijzertje onder de schoen [blakei] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17846 |
in beweging komen |
(zich) bewegen:
bewège (L416p Opglabbeek)
|
In beweging komen (op gang komen, (zich) roeren, bewegen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20442 |
in de doodskist leggen |
kisten:
kistə (L416p Opglabbeek)
|
een dode in de doodskist leggen [lichteren, kisten] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
28967 |
in de lucht naaien |
op de buste naaien:
op de buste naaien (L416p Opglabbeek)
|
Zonder de steun van de knieën naaien. Dit is slecht voor lendenen en rug. [N 59, 71b]
II-7
|