e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jus, vleesnat jus: zy (Opglabbeek), sop: soͅp (Opglabbeek) Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || vleesnat, jus [ZND 36 (1941)] III-2-3
kaak wang: waŋ (Opglabbeek) kaak [N 10b (1961)] III-1-1
kaakbeen(rand) kaakbeen: ka.kbɛin (Opglabbeek), raak: rak (Opglabbeek), schaar: i.e. schaar, meer naar achter in de mond.  šīr (Opglabbeek) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
kaakgestel kakement: kákəmént (Opglabbeek) kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar). [N 84 (1981)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: kleͅtskoͅp (Opglabbeek) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaal duivenjong kakjong: kàGjoŋk (Opglabbeek) Kaal duivenjong. [Goossens 1a (1955)] III-3-2
kaalsnijden ramen snijden: ramen snijden (Opglabbeek) Het uitsnijden van alle of bijna alle raten met een mes. [N 63, 81b] II-6
kaam kaam/kamen: kǭm (Opglabbeek), schuim: šyǝm (Opglabbeek) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kaantjes  kuje (Opglabbeek), kooien: kūi̯ə (Opglabbeek), krappeltjes: Verwant aan krep (dunne stof) Mo bakde mich eine bògkeskook möt kreppelkes spek in  kreppelke (Opglabbeek), krappen: krabə (Opglabbeek) gebraden stukje spek || stukjes vet waaruit het smout getrokken is [Goossens 1a (1955)] || uitgebraden stukjes spek waarvan het vet is weggeschept III-2-3
kaar kaar: kār (Opglabbeek) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3