e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaars kaars: kars (Opglabbeek) kaars [RND] III-2-1
kaarsenbak kaarsenstaander: karsestoander (Opglabbeek) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper domper: doempər (Opglabbeek), kaarsendomper: karsendómper (Opglabbeek) Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)] III-2-1
kaarsendover kaarsendomper: karsedoemper (Opglabbeek), karsendoemper (Opglabbeek) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarten (ww.) kaarten: kâ:rtə (Opglabbeek), /  kaarten (Opglabbeek) / [SND (2006)] || kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kîês (Opglabbeek), Loat dich di-jne kiês mè neet pakke: Laat je maar niet afpakken wat van of voor je is  kiês (Opglabbeek) kaas [RND] III-2-3
kaatsen kaatsen: met de bal  kaatse (Opglabbeek), prikken: prikə (Opglabbeek) kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
kabouter alvermannetje: alvermanneke (Opglabbeek), kabouter: eine kebuiter (Opglabbeek), kaboutertje: ej kḁbøytərkə (Opglabbeek), ouweltje: [sic]  ’n ayəlkə (Opglabbeek) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] III-3-3
kachel, stoof stoof: stoaf (Opglabbeek), stov (Opglabbeek, ... ), stōͅv (Opglabbeek), stōͅvə (Opglabbeek, ... ), vuur: Ze zat de koffiepot oppet veer  veer (Opglabbeek) kachel || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
kachelpijp stoofpijp: stoafpi-jp (Opglabbeek) tube III-2-1