e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kapper, maat van 0,2 liter kappertje: Verkleinwoord van: kapper. (ook: klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud een kwart liter).  kepperke (Opglabbeek) inhoudsmaat III-4-4
kapucijner, velderwt velderwten: vɛ̄ltɛrtǝ (Opglabbeek) Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
kar kar: kar (Opglabbeek) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: eͅinən art (Opglabbeek), caractre (fr.): karaktèr (Opglabbeek), onyeləgə (Opglabbeek), karakter: karaktər (Opglabbeek), natuur: Joa, det deit ¯r neet; det ligkt neet in zi-jn nateer  nateer (Opglabbeek) een aard [ZND A1 (1940sq)] || karakter [ZND 01 (1922)] || karakter, aard III-1-4
karlaken karlaken: karlā.kǝ (Opglabbeek) De lap stof, vaak aaneengenaaide zakken of een oud beddelaken, die onder in de oogstkar wordt gelegd om uit de aren vallende graankorrels op te vangen. Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). [JG 1a] I-4
karnemelk botermelk: bȳtǝrmęlk (Opglabbeek), bȳtǝrmęlǝq (Opglabbeek), bȳtǝrmɛlk (Opglabbeek), bȳǝtǝrmęlk (Opglabbeek), būǝtǝrmęlk (Opglabbeek), gestoten melk: gǝstȳǝtǝ mɛlk (Opglabbeek) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnemelksepap botermelkpap: by(3)̄ətərmeͅlkpap (Opglabbeek) Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)] III-2-3
karnen botter stoten: [botter] styǝtǝn (Opglabbeek), stoten: stȳtǝ (Opglabbeek), stȳǝtǝn (Opglabbeek) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnstaf boterstoter: [boter]stīǝtǝr (Opglabbeek), stoter: stytǝr (Opglabbeek), styǝtǝr (Opglabbeek), stītǝr (Opglabbeek) Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I] I-11
karnvat botterstand: [botter]stan (Opglabbeek), roompot: rø̜ǝmpǫt (Opglabbeek  [(van steen)]  ), rǫu̯mpǫt (Opglabbeek  [(van steen)]  ), stand: stan (Opglabbeek), stootpot: stȳtpǫt (Opglabbeek) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11