22399 |
kien! |
kien:
ken (L416p Opglabbeek)
|
Wat roept de speler als hij een rijtje bezet heeft? [katern, hammeke, kien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kenə (L416p Opglabbeek)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
dikke tand:
dikken tand (L416p Opglabbeek),
nən dekən tant (L416p Opglabbeek),
dobbele tand:
dobbele tant (L416p Opglabbeek),
dobbələn tant (L416p Opglabbeek),
dōͅbələn tant (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
nən doͅbələn tant (L416p Opglabbeek)
|
baktand [ZND 01u (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
met lange tanden eten:
mét làng tàn ééte (L416p Opglabbeek),
peuzelen:
pezele (L416p Opglabbeek),
voor zijn evenveel eten:
vīēr z⁄nen éévevéél ééte (L416p Opglabbeek)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
kevelkont:
kīēvelkont (L416p Opglabbeek),
keveraar:
keveréér (L416p Opglabbeek),
kisperaar:
kisperer (L416p Opglabbeek),
kispərər (L416p Opglabbeek),
krijtelijke eter:
eine kriêteliken èter (L416p Opglabbeek),
pritser:
pritser (L416p Opglabbeek),
pritsər (L416p Opglabbeek),
soepnaas:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
soepnaz (L416p Opglabbeek)
|
die alleen maar echt lekkere, fijne zaken eet || kieskeurig [ZND 27 (1938)] || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
krijtelijk:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
krieͅtələk (L416p Opglabbeek),
kritələk (L416p Opglabbeek)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
keurig:
kèrig (L416p Opglabbeek)
|
kieskeurig
III-1-4
|
19019 |
kieskeurig persoon |
keurige:
aan het èten is ¯r einen hiêl kèrige
eine kèrige (L416p Opglabbeek)
|
kieskeurige
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kīētələ (L416p Opglabbeek),
krevelen:
kreevələ (L416p Opglabbeek),
kRevələ (L416p Opglabbeek),
krēvəleͅn (L416p Opglabbeek)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)] || kittelen [ZND 01u (1924)] || kittelen, kriebelen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
WBD/WLD
kīēuw (L416p Opglabbeek),
kieven:
ook in ZND 27, 084
kieve (L416p Opglabbeek)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|