e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaplopen <uitdr.> die geeft zijn eigen nog eens weg: [die geeft zijn eigen nog eens weg, RK]  dé geeft zīēn ijgə nŏĕg ins wech (Opglabbeek) leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)] III-3-1
klaproos korenbloem: ky(3)̄rəblòm (Opglabbeek), kȳrǝblǫm (Opglabbeek), rode korenbloem: -  roode korenbloem (Opglabbeek), slaapbol: slaopbol (Opglabbeek), slǭpbǫl (Opglabbeek), #NAME?  slaapbol (Opglabbeek), stinkroos: stinkruus (Opglabbeek) klaproos [ZND 01 (1922)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.] I-5, III-4-3
klauteren klefferen: kleffere (Opglabbeek), kleͅfərə (Opglabbeek, ... ) Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)] III-1-2
klaver, algemeen klee: klīǝ (Opglabbeek) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5
klaverschoof huik: hű̄k (Opglabbeek) Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g] I-5
klaverzuring zulker: zilker, silker (Opglabbeek) klaverzuring III-4-3
kledij, kleren kledage: kleͅ.iāš (Opglabbeek), kleren: klééjer (Opglabbeek), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: kleͅ.iər (Opglabbeek) Kleding (algemeen). Wat is in uw dialect het algemene woord voor kleding heel in het algemeen? [DC 62 (1987)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleerborstel kleerborstel: kleierborstel (Opglabbeek) een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)] III-1-3
kleerhanger kapstok: kapstok (Opglabbeek), kàpstòk (Opglabbeek, ... ) Een gebogen hout met een haak om kleren op te hangen (kleerhanger, kapstok) [N 79 (1979)] || Gebogen houtje of beugel met haak waarop men jas of mantel zonder kreuken kan ophangen. [N 59, 35; monogr.] II-7, III-2-1
kleerkist, kleerkoffer kist: keͅst (Opglabbeek), klederbewaring: kleͅi̯ərbəwāreŋ (Opglabbeek) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1