e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korfjes borstels: borstels (Opglabbeek) Inrichting aan achterste paar poten van de werkbij waarin zij het stuifmeel verzamelt. Deze holtes of korfjes zijn met stijve haren omgeven. Ze ontbreken bij koningin en dar. [N 63, 44b; N 63, 44a] II-6
korfkrammen bijhaken: bihākǝn (Opglabbeek) IJzeren krammen. Met een paar van deze krammen of haken wordt het hoogsel of het onderzetstuk stevig aan de korf bevestigd. [N 63, 5d] II-6
korfmes bijmes: bimɛs (Opglabbeek), schraapmes: schraapmes (Opglabbeek) Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c] II-6
korhoen korhaan: korhan (Opglabbeek), korhoan (Opglabbeek) korhoen || korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)] III-4-1
kornoelje (alg.) konkernoelje: konkernuilie (Opglabbeek), koͅŋkərnūelī (Opglabbeek) kornoelje [ZND 01 (1922)] III-4-3
korporaal korporaal: koͅrpərāl (Opglabbeek) korporaal [ZND 36 (1941)] III-3-1
korset korset (<fr.): korseͅt (Opglabbeek) korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)] III-1-3
kort geknipt haar pinnetjeskop: pinnəkəskòp (Opglabbeek) overal kort geknipt hoofdhaar [tieters] [N 86 (1981)] III-1-1
kort onderrokje slaaprokje: slapreͅkskə (Opglabbeek) onderrokje, kort ~ [piszieëlke, poeprökske] [N 24 (1964)] III-1-3
kort schortlint snoertje: snērkəs (Opglabbeek) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3