32072 |
kram |
klam:
(mv)
klamǝ (L416p Opglabbeek)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g]
I-13
|
32239 |
kram voor de steunhouten van het hoogsel |
klam:
klam (L416p Opglabbeek)
|
Elk van de U-vormige krammen aan de zijkant van de zijwand van een karbak, waarin de steunhouten van het hoogsel gestoken kunnen worden. [JG, 1a]
II-12
|
33896 |
krampig |
krampig:
krē̜mpǝx (L416p Opglabbeek)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
24197 |
kramsvogel |
kransvogel:
kransfygəl (L416p Opglabbeek)
|
kramsvogel (25 groter dan koperwiek [021]; vaak in diens gezelschap; heeft grijze kop en stuit; ook alleen wintervogel; roep [tjak-tjak-tjak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezet (L416p Opglabbeek),
gəzət (L416p Opglabbeek)
|
een dagelijks verschijnend drukwerk ter verspreiding van nieuws en wetenswaardigheden en tot voorlichting van het publiek [gazet, krant, courant, journaal, dagblad] [N 87 (1981)] || krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
ook in ZND 28, 048
krēͅft (L416p Opglabbeek)
|
kreeft [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L416p Opglabbeek)
|
krekel [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18107 |
krentenbaard |
baardziekte:
báártzeektə (L416p Opglabbeek)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20708 |
krentenbol |
krennee:
krenni RhWb IV, kol. 1466
krənē (L416p Opglabbeek)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenmik:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentemik (L416p Opglabbeek),
krentəmeͅk (L416p Opglabbeek),
rozijnenmik:
rəzinəmek (L416p Opglabbeek)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|