23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kriesdaag (L416p Opglabbeek),
krīēsdāāg (L416p Opglabbeek)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32798 |
kruiselings eggen |
kruisweegs [eggen]:
krīswē̜xs (L416p Opglabbeek)
|
Bij de bewerking van stoppelland zowel als bij onkruidbestrijding egt men het stuk vaak kruisvormig, d.w.z. in de lengte en in de breedte. Gewoonlijk worden alleen brede akkers op deze wijze bewerkt; wanneer men een smalle akker (ook) in de breedte egt, moet er immers veel vaker gekeerd worden, wat meer tijd vraagt dan wanneer men die akker (nog eens) in de lengte egt. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zij verwezen naar de toelichting op het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 84b]
I-2
|
24100 |
kruisheer |
kruisheer:
krīēshīēr (L416p Opglabbeek)
|
Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
krieske (L416p Opglabbeek)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23314 |
kruisprocessie |
kruisprocessie (<lat.):
kri:sprəsɛsi (L416p Opglabbeek),
kriesprecèssie (L416p Opglabbeek),
krīēspersessie (L416p Opglabbeek)
|
De processie die tijdens de kruisdagen gehouden wordt voor een goede oogst, de kruisprocessie . [N 96C (1989)] || kruisen [RND]
III-3-3
|
28989 |
kruissteek |
kruissteek:
kruissteek (L416p Opglabbeek)
|
Steek waarbij de draad kruislings komt te liggen. Volgens Van Dale (s.v. ø̄kruissteekø̄) gelijk aan de flanelsteek. Zie ook het lemma ɛflanelsteekɛ. Volgens informanten gebruikt men deze steek om de naad plat af te werken (L 163), voor de zoom van mantels of dikke stof (L 298a), om de zoom vast te zetten (L 299) en om iets vast te maken aan de binnenkant (K 353). Zie afb. 36.' [N 59, 64; N 62, 15c; N 62, 16a]
II-7
|
23705 |
kruisteken |
kruisje:
krieske (L416p Opglabbeek),
kruisteken:
kriestijke (L416p Opglabbeek)
|
Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23799 |
kruisverering |
verering van het kruis:
veriering van het kries (L416p Opglabbeek)
|
Het gebruik om op Goede Vrijdag de relikwie van het Heilig Kruis te kussen, de Kruisverering. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23411 |
kruisweg |
kruisweg:
kriesweeg (L416p Opglabbeek),
krīswɛ̄x (L416p Opglabbeek)
|
De gebedsoefening langs de 14 staties van Jezus gang van Pilatus naar Golgotha [kruisweg, kruuswèg, kruutswèèg]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23412 |
kruisweg: 14 staties |
staties:
staties (L416p Opglabbeek)
|
Het geheel van 14 kruiswegstaties in de kerk [kruu(t)swèèg, kruuswèg?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|