24880 |
kweek |
puimen:
pei̯mǝ (L416p Opglabbeek),
puin:
pęi̯.n (L416p Opglabbeek),
puinen:
pęi̯nǝ (L416p Opglabbeek),
pɛi̯nə (L416p Opglabbeek),
wilde grassoort met wortelstokken
peine (L416p Opglabbeek)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)] || puinen
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweepeer:
kwiepèr (L416p Opglabbeek),
kwiepère (L416p Opglabbeek),
kwīpēͅr (L416p Opglabbeek),
toeipeer:
tūipēͅr (L416p Opglabbeek)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwezel (L416p Opglabbeek),
waat ’n kwezel (L416p Opglabbeek),
wār ijn kwēzəl (L416p Opglabbeek),
wāt ’n kūēzəl (L416p Opglabbeek)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)] || Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zijver (L416p Opglabbeek),
zyvər? (L416p Opglabbeek)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 106 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kweͅspələ (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
kwispələ (L416p Opglabbeek),
kwispelstaarten:
kwispelstarten (L416p Opglabbeek)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
21668 |
kwitantie |
bewijs:
ps. omgespeld volgens Frings.
bəwīs (L416p Opglabbeek)
|
kwitantie, bewijs van schulddelging [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23580 |
kyrie eleison |
kyrie:
kyrie (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)] || Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24925 |
laag grond |
laag:
laog (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
lōͅg (L416p Opglabbeek),
(als zelfst. nw.).
loag (L416p Opglabbeek),
ps. omgespeld volgens Grootaers.
lōͅx (L416p Opglabbeek),
schaal:
sjāāl (L416p Opglabbeek)
|
laag (subst.) || laag (znw.) [ZND 29 (1938)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭ.x (L416p Opglabbeek)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (L416p Opglabbeek),
meer:
mē̜r (L416p Opglabbeek)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|