e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepel lepel: līəpəl (Opglabbeek), m.  līəpəl (Opglabbeek) lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelrek: līpəlrēͅk (Opglabbeek), līəpəlreͅk (Opglabbeek) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren beenkap get: jeͅtə (Opglabbeek) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren muts die onder de kin wordt gesloten leren pots: lēͅrə paots (Opglabbeek) muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten [N 25 (1964)] III-1-3
leren schede besace): bēžes (Opglabbeek) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leugen leugen: [ontrondingsgebied: leugen -> liegen]  eͅin līgə (Opglabbeek) een leugen [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
leunstoel zetel: zèètəl (Opglabbeek), zéétel (Opglabbeek) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] III-2-1
leurder huifkar?: hufker (Opglabbeek), marchand (fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  maršaŋ (Opglabbeek), rondloper: ps. omgespeld volgens Frings.  rūntløͅi̯pər (Opglabbeek), schooier: schuier (Opglabbeek), sjachelaar: ps. omgespeld volgens Frings.  šaxəlēͅr (Opglabbeek), tjoktjok: ps. omgespeld volgens Frings.  tšūk tšūk (Opglabbeek), venter: venter (Opglabbeek) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
leuren op commerce (fr.) gaan: ps. omgespeld volgens Frings.  op kəmeͅrs gōͅn (Opglabbeek), oͅp kəmeͅrs xōͅn (Opglabbeek) Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] III-3-1
leven (zn) leven: léévə (Opglabbeek) leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] III-2-2