33679 |
loodzand |
loodzand:
loodzand (L416p Opglabbeek)
|
De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17]
I-8
|
24846 |
loof |
blader:
WBD/WLD
bla’jər (L416p Opglabbeek),
loof:
luîf (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
lúif (L416p Opglabbeek)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)] || loof, lover
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladen:
blāi̯ǝ (L416p Opglabbeek)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
19041 |
loom (door de hitte) |
motsig (<du.):
motsex (L416p Opglabbeek)
|
lui, loom door hitte [maanes] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21686 |
loon |
loon:
ps. omgespeld volgens Frings.
ly(3)̄ən (L416p Opglabbeek),
quinzime (fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
kəzeͅm (L416p Opglabbeek)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
28608 |
loopdoek |
bijdoek:
bidōk (L416p Opglabbeek)
|
Het doek waarop men de zwerm strijkt, wanneer men hem niet onmiddellijk in de zwermkorf schudt. Men strijkt met een borstel, ganze-, reiger- of kippeveer of een houten spaan de bijen op het doek, alvorens men de korf erbovenop zet. [N 63, 85a; N 63, 85b; monogr.]
II-6
|
20132 |
loops |
lopig:
leipig (L416p Opglabbeek),
lēi̯pex (L416p Opglabbeek),
lēͅi̯pex (L416p Opglabbeek)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
29089 |
loos knoopsgat |
vals knoopsgat:
vals knoopsgat (L416p Opglabbeek)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheutje:
WBD/WLD
sjietje (L416p Opglabbeek),
uitgelopen (scheut):
WBD/WLD
uutgəluipə (L416p Opglabbeek),
waterscheut:
WBD/WLD
watersjiét (L416p Opglabbeek)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loupən (L416p Opglabbeek),
lōͅepə (L416p Opglabbeek),
luipe (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek,
L416p Opglabbeek),
lø͂ͅwpən (L416p Opglabbeek),
løͅjpə (L416p Opglabbeek),
løͅypə (L416p Opglabbeek)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|