e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meerdelige eg zigzag: [zigzag] (Opglabbeek  [(2 velden)]  ) Bedoeld wordt een combinatie van twee of meer eggen van dezelfde soort en grootte, die - naast elkaar liggend en meestal onderling verbonden, met haken of korte kettingen aan een gemeenschappelijke trekbalk bevestigd zijn; zie afb. 62. Zulk een combinatie werd gewoonlijk door twee paarden getrokken. In de betrokken termen hieronder vertegenwoordigt het lid drie ook varianten van het type ''drij''. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men het lemma ''eg''. [N 11, 67 + 76; N 11A, 162a + b; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2
meerderjarig meerderjarig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  mīēdərjaorəch (Opglabbeek, ... ), mīērdərjòrich (Opglabbeek, ... ), mondig: znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;  minnig (Opglabbeek, ... ), ménnéch (Opglabbeek, ... ) meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)] III-2-2
meester meester: hēͅi hildt vēͅl van Vader, van Muuder, van Pa en Ma, van Noonk en tant, van Myster en gebuur, van de schrienwerker (Opglabbeek), hè hilt vèl van Vaïer en Moïer, van pa en muder, van nonk en tant, avnne meister, vanne schrienwerker (Opglabbeek), mɛ.istər (Opglabbeek) (school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] III-3-1
meetlint lintmeter: lintmeter (Opglabbeek), rolmeter: rolmē̜tǝr (Opglabbeek) Een oprolbaar ¬± 150 cm lang meetlint, vervaardigd van linnen en inwendig van koperdraad voorzien om het rekken of krimpen tegen te gaan (Gerritse, pag. 21). Zie afb. 2. [N 59, 2; N 62, 69] II-7
meeuw algemeen meeuw: miêf (Opglabbeek) meeuw III-4-1
meevaller bijval: bīēvál (Opglabbeek) een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)] III-3-1
mei meiboom: meibuim (Opglabbeek) De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] III-3-2
meiboom meiboom: męjbő̜wm (Opglabbeek) Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.] II-9
meid, dienstmeid maagd: māxt (Opglabbeek) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meikever boekweitkever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  bokeͅtkēͅvər (Opglabbeek), eikenmulder: WBD/WLD  eikəmòllər (Opglabbeek), meikever: meekèver (Opglabbeek), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  meikēͅver (Opglabbeek), meikeverd: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  meikēͅvert (Opglabbeek), mulder: mölder (Opglabbeek), WBD/WLD witte meikever  məllər (Opglabbeek), sintjanskeverd: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  seͅntjanskēvərt (Opglabbeek), smid: WBD/WLD zwarte meikever  smīēd (Opglabbeek), strontkever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  stroͅntkēͅvər (Opglabbeek) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2