e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biechtvader biechtvader: bēēgtvāādər (Opglabbeek) De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)] III-3-3
bieden bieden: be.jə (Opglabbeek), beeën (Opglabbeek), bejə (Opglabbeek) bieden [RND], [ZND 21 (1936)], [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
bier bier: bēr (Opglabbeek), béér (Opglabbeek), Höbbe ze in dèè kafee Itters of Bògkendzjer beer  beer (Opglabbeek), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a  beer (Opglabbeek), bēr (Opglabbeek), bock: vgl. het waalse riviertje Bock Kòm,ve drinken òs nog rap ein paar bòkskes  bòk (Opglabbeek) bier [RND], [ZND 06 (1924)], [ZND 27 (1938)] || bokbier III-2-3
bierpap bierslemp: bērslēmp (Opglabbeek) Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)] III-2-3
biersoep biersoep: bērsoͅp (Opglabbeek) Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)] III-2-3
biestmelk biest: bē.s (Opglabbeek), bēs (Opglabbeek), biestmelk: bēsmɛlk (Opglabbeek) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bietenkopper schoffel: šofǝl (Opglabbeek) Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47] I-5
bietenloof, bladerkroon krotenbladeren: krűǝtǝblāi̯ǝr (Opglabbeek) De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48] I-5
bietenmolen krotenmachine: krȳǝtǝmǝšin (Opglabbeek) Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d] I-5
bietenplantjes krootjes: krȳǝtšǝs (Opglabbeek) Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.] I-5