23985 |
biechtvader |
biechtvader:
bēēgtvāādər (L416p Opglabbeek)
|
De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
be.jə (L416p Opglabbeek),
beeën (L416p Opglabbeek),
bejə (L416p Opglabbeek)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)], [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bēr (L416p Opglabbeek),
béér (L416p Opglabbeek),
Höbbe ze in dèè kafee Itters of Bògkendzjer beer
beer (L416p Opglabbeek),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a
beer (L416p Opglabbeek),
bēr (L416p Opglabbeek),
bock:
vgl. het waalse riviertje Bock Kòm,ve drinken òs nog rap ein paar bòkskes
bòk (L416p Opglabbeek)
|
bier [RND], [ZND 06 (1924)], [ZND 27 (1938)] || bokbier
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
bierslemp:
bērslēmp (L416p Opglabbeek)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20665 |
biersoep |
biersoep:
bērsoͅp (L416p Opglabbeek)
|
Soep, hoofdzakelijk gemaakt van bier (biersoep, beersop, bierzuipe) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bē.s (L416p Opglabbeek),
bēs (L416p Opglabbeek),
biestmelk:
bēsmɛlk (L416p Opglabbeek)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33251 |
bietenkopper |
schoffel:
šofǝl (L416p Opglabbeek)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
krotenbladeren:
krűǝtǝblāi̯ǝr (L416p Opglabbeek)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33254 |
bietenmolen |
krotenmachine:
krȳǝtǝmǝšin (L416p Opglabbeek)
|
Instrument om voerderbieten in brokken te malen zodat de beesten deze eten kunnen. [N 18, 108; add. uit N 5A, 34d]
I-5
|
33243 |
bietenplantjes |
krootjes:
krȳǝtšǝs (L416p Opglabbeek)
|
Bietenplantjes als ze pas opgekomen zijn en uitgedund moeten worden. [N 12, 44; monogr.]
I-5
|