29044 |
binnenvoering innaaien |
voering vastnaaien:
voering vastnaaien (L416p Opglabbeek)
|
Het innaaien van de binnenvoering. [N 59, 118]
II-7
|
18529 |
binnenzak |
binnenmaal:
beͅnəma.l (L416p Opglabbeek)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
cinema:
sinema (L416p Opglabbeek)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
28412 |
bisschopskorf |
spitse kop:
spitse kop (L416p Opglabbeek)
|
Mandkorf met een spitse kop. De bisschopskorf of bisschopsmuts is een ander model korf dan de zwanehals. Bij de bisschopskorf loopt het bunt niet door tot boven de top van de korf zoals dat wel het geval is bij de zwanehals. Het inregenen wordt bij de bisschopskorf verhinderd door een strooien kraag die aan de top met een houten spijl is vastgemaakt (Gelens 1963, pag. 51). De bisschopskorf is een zeer oude bijenwoning. Een model hiervan werd onder andere gevonden bij opgravingen in Wijk bij Duurstede (Dorestad). [N 63, 3b; N 63, 3e; N 63, 3g]
II-6
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbē.t (L416p Opglabbeek)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
gebitringen:
gǝbē.treŋ (L416p Opglabbeek)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|
19352 |
bits |
bitsig:
betsəch (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)]
III-1-4, III-3-1
|
33937 |
bitstang |
stang:
staŋ (L416p Opglabbeek)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
18635 |
bivakmuts |
bivakmuts:
bevaok meͅts (L416p Opglabbeek)
|
bivakmuts, nauw om hoofd en hals sluitend wollen muts die alleen een deel van het gezicht onbedekt laat [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
bla͂r (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek,
L416p Opglabbeek),
blōr (L416p Opglabbeek),
Ook bloar.
bloor (L416p Opglabbeek)
|
blaar [N 84 (1981)], [ZND A2 (1940sq)] || een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|