23623 |
consecratie |
consecratie (<lat.):
consecratie (L416p Opglabbeek),
consekrasie (L416p Opglabbeek)
|
De consecratie [wandloeng?]. [N 96B (1989)] || Het moment waarop de mis op de helft is, wat de duur betreft [halfmis, hauvermès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23392 |
corpus |
onzelieveheer:
uize lieve hier (L416p Opglabbeek)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28731 |
coupeur |
coupeur:
coupeur (L416p Opglabbeek)
|
Knipper of kleermaker die de maat neemt en de stof snijdt. [N 59, 197b]
II-7
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (L416p Opglabbeek)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23416 |
crypte |
crypte (<fr.):
crypte (L416p Opglabbeek)
|
De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32810 |
cultivator, extirpator |
extirpator:
ɛkspā.tǝr (L416p Opglabbeek)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
33216 |
d. kromme riek |
aardappelenhaak:
ɛ̄rpǝlǝhǭk (L416p Opglabbeek),
aardappelshaak:
ɛ̄rpǝlshǭk (L416p Opglabbeek),
kapper:
kapǝr (L416p Opglabbeek)
|
Een riek met hetzelfde werkend deel als bij de gewone aardappelriek, maar in een hoek van 90 graden aan de steel bevestigd, om de aardappelen bijeen te schrapen, met name in de kelder, maar soms ook ook in het veld. [N 18, 64]
I-5
|
24327 |
daas (tabanidae) |
blinddees:
blenèès (L416p Opglabbeek),
bleͅnēͅ.s (L416p Opglabbeek),
ook ZND 1u, 30
blenēͅs (L416p Opglabbeek),
WBD/WLD
blíndèzə (L416p Opglabbeek),
bloedzuiger:
WBD/WLD
blōēdzuigər (L416p Opglabbeek),
daps:
daps (L416p Opglabbeek),
paardsvlieg:
pèèrsvleeg (L416p Opglabbeek)
|
daas, paardenvlieg [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || insect dat koeien steekt 1 [Goossens 1a (1955)] || insect dat koeien steekt 2 [Goossens 1a (1955)] || paardenvlieg || steekdaas
III-4-2
|
23533 |
dagmissaal |
missaal:
messaal (L416p Opglabbeek)
|
Een kerkboek met misgebeden voor alle dagen van het kerkelijk jaar [dagmissaal?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27184 |
dak |
dak:
dāk (L416p Opglabbeek)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|